Wegkijken

‘Hoe kunnen we leren om niet langer weg te kijken?’ schrijft Christophe Bush op blz. 772 van zijn boek De duivel in elk van ons met als ondertitel Van Holocaust tot terrorisme: hoe gewone mensen in staat zijn tot buitengewoon kwaad {2023}, dat ik in december voor mijn verjaardag had gekregen en dat  in de loop van de winter niet alleen nieuw licht wierp op mijn leven tot dusver maar me ook een leidraad bood om in de resterende jaren overeind te blijven.

Wegkijken… Ja, daar kan ik wel over meepraten en niet slechts als iets dat ik mooi anderen in de schoenen kan schuiven. Ben ook maar een mens en dus niet ongevoelig voor de verleiding van de dagelijkse routines om het afschuwwekkende niet te hoeven zien en voor sociale druk om me te schikken naar de luimen van de goegemeente. Hoe vaak heb ik zelf, als het erop aankwam, niet ‘gewoon‘ Gods water over Gods akker laten lopen of drogredenen verzonnen om mijn handen in onschuld te wassen?

Misschien was mijn emigratie, ruim tien jaar geleden, op de keper beschouwd ook wel een vorm van wegkijken. Maar daar schiet ik nu nIets  mee op. Mag mijn handjes dichtknijpen dat ik twee jaar geleden in dit land  geschikte woonruimte kon vinden, zonder dat me het vel over de oren werd gehaald. Reden te meer om niet de profiteur uit te hangen en me ook in te laten met minder leuke of gemakkelijke zaken.

De oorlog in Oekraïne kon ik aanvankelijk nog naast me neerleggen, omdat ik ver weg woonde en nog niet van plan was als emigrant de pijp aan Maarten te geven. Maar een jaar later werd dat mijn eerste testcase en moest ik kiezen of delen: meegaan met Rutte als Zelensky’s wapenbroeder bij uitstek in Nederland en de rest van het Vrije Westen of me aansluiten bij de anderhalve man en een paardenkop die het waagden de staatsman in Den Haag tegen te spreken.

Een dilemma dat me terugvoerde naar de jaren zestig en zeventig, toen we met man en macht de Amerikanen, Portugezen en Afrikaanders op de korrel namen en ik naarstig navigeerde tussen pacifisme en anarchisme alvorens  als dienstweigeraar het land te ontvluchten. Kortom, ik raakte behoorlijk in de war. Tot ik Tommy Wieringa herontdekte met zijn Protect Ukraine. Daar kon ik geen speld tussen krijgen. 

‘Gaza’ c.q. de Palestijnen daarentegen was voor mij al eerder uitgekristalliseerd. Al besef ik heus wel dat in mijn jongelingsjaren – backpacker avant la lettre – een verblijf in een kibboets minstens zo aantrekkelijk was als de sirtaki dansen op een of ander Grieks eiland. 

Van mijn ouders kon ik niet verwachten dat ze me de Balfour-verklaring van 1917 uit de doeken deden. Ook niet toen ze op het eind van de jaren zestig terugkwamen van een weekje Israel – hun eerste reis buiten Europa – nadat mijn vader een etalagewedstrijd voor Jaffa-sinaasappels had gewonnen. Maar dankzij hen heb ik wel een studie kunnen volgen, die de wereld wagenwijd voor me openzette. 

Zelf zette ik pas in het midden van de jaren negentig voet op Israëlisch grondgebied. Een bliksembezoek met een toeristenschip vanuit Cyprus,  lang genoeg om bevestigd te worden in de mening dat bezettingsmacht, kolonialisme en apartheid hier samenvallen. Maar dit laatste was toen in Nederland geen gesneden koek, integendeel. En aangezien het Midden-Oosten nooit zo uitdrukkelijk mijn aandacht had gehad, liet ik het thema Palestina gemakshalve aan anderen over.

In Suriname en de naburige Nederlandse gebiedsdelen raakte ik nog verder verwijderd van al wat met Joden en hun van meet af aan omstreden nationaal tehuis te maken had. Het was dan ook een ontdekking op zich dat een nieuwe lichting activisten inmiddels de arafatsjaal van vroeger was ontgroeid. Ik weet nog precies waar in Haarlem me de eerste sticker From the river to the sea werd toegestopt. En hoe bepaalde mensen daarop regeerden, als door een angel gestoken.

Toen korte tijd later de schermutselingen op universiteiten losbraken, was ik in eerste instantie gerustgesteld. De continuïteit van het verzet: jongeren pakken op wat ouderen hebben laten liggen en brengen een oplossing dichterbij of tenminste een doorbraak. Wacht maar af. 

Maar mijn geduld raakte op en de afgelopen weken, naarmate het jaarlijks herdenkingsritueel dichterbij kwam en het nie wieder aanzwol, wist ik bij vlagen niet waar ik het zoeken moest. Alleen al vanwege de manier waarop notoire spraak- en praatjesmakers niet ophielden zich te laten chanteren door hedendaagse oorlogsmisdadigers als Netanyahu op grond van ’onze’ vóórtdurende medeplichtigheid aan de jodenvervolging van de nazi’s. 

“Wij trekken nu wél een rode lijn,” verklaarde een aantal hulporganisaties  onlangs, na vergeefs overleg met ‘het kabinet’ in Den Haag, en daarvoor komen we op 18 mei demonstreren.

18 Mei? Zo lang kon ik niet wachten. Dus toen ik ontdekte dat de FNV op 1 mei een viering op touw had gezet in Amsterdam en een pro-Palestijns platform zich daarbij had aangesloten, moest ik van mezelf – hoe dan ook – die gelegenheid aangrijpen om tenminste iets te doen, een daad te stellen.

13.30 Verzamelen bij de AH aan de Van Baerlestraat, is het devies in de socials voor mensen zoals ik, die niet zozeer de klassenstrijd als wel de overleving van een paar miljoen mensen in een verre openluchtgevangenis zijn toegedaan. 

Ik arriveer ruim op tijd bij een zijingang van het Rijksmuseum, kan nog nergens het begin van een oploop zo geen mensenmenigte bespeuren en besluit door te lopen naar het Stedelijk om de tijd te doden en iets mee te pikken van de internationaal omstreden supertentoonstelling van Anselm Kiefer. 

Een half uur later sta ik weer buiten en valt mijn oog vanzelf op een, neem ik aan, kunstzinnig bedoelde bunker met het blauwe logo en daarachter, inderdaad, de vier kleuren van de Palestijnse vlag in een tiental handen, twee mensen met een half ingeklapt spandoek en een stapeltje borden met leuzen op de grond voor wie zich op een andere manier nuttig wil maken. 

Ik loop langzaam tussen de mensen door, alsof ik verwacht bekenden aan te treffen. Al maak ik me daar als herinburgeraar tegen heug en meug, op leeftijd bovendien, geen illusies over. 

Verderop, ter hoogte van het Van Gogh, is het drukker en naarmate ik dichterbij kom, overheersen de kentekens van knorrige vakbonden. En nog wat levende restanten van het rijk rood verleden vol internationale solidariteit. 

Midden op het plein, vóór de troosteloze rechthoekige vijver, staan twee geluidstorens te blèren en op korte afstand, haaks daarop, een hele rij glimmende wc-cabines, waarvan de meeste blijkbaar niet nodig zijn. Dat belooft wat.

Een uur later zit ik eindelijk in een trein naar Zandvoort. Hoe leg ik dit uit aan mijn Palestijnse vrienden? (Als ik die mocht hebben.) Dat ze 1 mei beter hadden kunnen overslaan of zich op andere bondgenoten in dit land zouden moeten verlaten? 

Of toch maar open kaart spelen? Dat ik me waarachtig niet op de eerste zomerse dag van het jaar als een halve gare met een bord in de lucht lijdzaam, nota bene dwars door Oud-Zuid, naar een gezellig aangekleed Martin Luther Kingpark zag sjouwen. Dan maar een herkansing op het Malieveld!

Privacyoverzicht

Deze site maakt gebruik van cookies, zodat wij je de best mogelijke gebruikerservaring kunnen bieden. Cookie-informatie wordt opgeslagen in je browser en voert functies uit zoals het herkennen wanneer je terugkeert naar onze site en helpt ons team om te begrijpen welke delen van de site je het meest interessant en nuttig vindt.