De afvaart is gepland om 12 uur. Bij aankomst gisteren, op het eind van de middag, kreeg ik al op de brug te verstaan dat vervoer naar de stad een probleem was, zeker op zondag. Ik moest morgen na het ontbijt maar bijtijds langskomen, op het kantoortje bij de uitgang. Dan konden ze me meer vertellen.
Le Havre is in grootte de tweede havenstad van het land, na Marseille, en de enige Franse stad die in de vaste route van de Alexander B is opgenomen. Daar had ik wel oren naar, want hier was ik nog nooit geweest en na bijna een volle week aan boord kon ik een verzetje wel gebruiken.
Ricardo vroeg nog wat ik ging doen vandaag. Bemanningsleden doen hier volgens hem graag boodschappen. Dus ik zag me al lekker met een krantje op een terras aan de boulevard. In maar weinig landen voel ik me evenzeer een vis in het water als in Frankrijk.
Maar de officer in charge hielp me snel uit de droom. Voetgangers zijn in deze haven verboden en taxi’s hebben een speciale vergunning nodig. Het een lijkt me evenveel smoes als het ander. Maar wat doe je daaraan? Als niet werkende opvarende leg je geen gewicht in de schaal behoudens ongemak.
En als ik nou wist welke opvarenden nog meer te porren waren voor zo’n uitje, dan konden we samen optrekken. Zou het dan de kapitein zijn die we moeten ompraten? Ik had er natuurlijk over moeten beginnen, toen ik gisteren door kreeg dat hij helemaal niet zo gesloten was. Als ik de juiste snaar weet te vinden en me niet zo schijterig opstel. Maar dat is allemaal nakaarten.
Kort na elf uur komt het laden tot stilstand en om half twaalf zijn we onderweg naar de uitgang van de haven. Klaarblijkelijk is vandaag sprake van haast, dus mijn uitstapje was achteraf gezien sowieso gedoemd te mislukken.
Ik heb me er nooit zo in verdiept, maar het internationaal containervervoer komt me deze reis voor als een ondoorgrondelijke wereld waar je als relatief kleine speler geen vat op hebt en gedwongen wordt te improviseren. De huik naar de wind hangen, op het vinkentouw zitten, meer kun je niet. En dan rest mij in de marge slechts één keus: meebewegen.
Het weer werkt in ieder geval mee. De stad achter het havenhoofd ligt te schitteren in de middagzon. Ik zie verkeer circuleren maar de geluiden waarmee dat gepaard gaat moet ik erbij verzinnen. De stadsjachthaven is goed bezet, buitengaats zijn de zeilboten op een hand te tellen. Het is nog voorjaar en er staat vooral een kille westenwind, vandaar het lege strand verderop.
Met een zwierige boog laten we de Franse kust achter ons en hervatten we de reis door het Kanaal in zuidelijke richting. Na lang zoeken test ik op het derde dek, naast de gym waar ik mijn tijdritten afwerk, wat de doorslag geeft: de zon of de wind. En daagt als lokkend vooruitzicht dat nu bij de kapitein de nodige drank te halen valt. Of moeten we eerst ook de territoriale wateren achter ons hebben gelaten?
De mess is goed bezet, maar ik zie niemand in de weer met wat voor alcoholica dan ook. De kapitein zit niet op zijn plaats, volgens de kok moet hij nog komen. Jammer dat Vlad gevlogen is, want zjn opvolger betrek ik liever niet bij persoonlijke zaken en vooralsnog geldt dat ook voor Jandir en de rest van de crew.
Ik probeer me de patat met saté en plakken aubergine goed te laten smaken, maar houd continu het gat van de deur in de gaten. De notoire zeebonk die zich niet onder de tafel laat drinken zal zijn langste tijd wel hebben gehad, althans op dit soort schepen. Maar blijkbaar is het respect voor zeelui die hun melancholie moeten verdrinken gebleven en zelfs gemuteerd in een secundaire arbeidsvoorwaarde.
Het toetje sla ik over en ik keer met een koffie terug naar mijn tafeltje om het conclaaf met mezelf voort te zetten. Zou er iets tussen zijn gekomen, maar wat dan en waarom krijgen we niets te horen? Nee man, doe niet zo moeilijk. Hij heeft gewoon wat anders aan zijn hoofd. Bij aankomst dacht je dat er helemaal niet mocht worden gedronken en was je bij voorbaat apetrots dat je je kon redden zonder?
De mess is leeggelopen en ik heb voor de tweede keer koffie gehaald, wanneer hij alsnog binnenkomt en met een vluchtig good appetite de draai maakt naar de keuken. Ik wacht tot hij met zijn bord is gaan zitten. Om vervolgens met mijn bijdrage aan de afwas ook richting keuken te gaan, zodat ik bij zijn tafeltje mijn licht kan opsteken.
Hij kijkt verbaasd, alsof hij allerminst had verwacht dat ik hier en nu aan de bel zou trekken. Maar heeft er wel begrip voor. Nog even geduld, dan gaat hij met me mee.
Het moet in de buurt zijn van de was- en droogmachines, maar het is me niet eerder opgevallen: een grote opslagruimte achter hekwerk waar je doorheen kunt kijken, vol dozen en andere verpakkingen. De fles whisky baart me geen zorgen, maar de doos met 24 flesjes… Hoe sjouw ik dat in godsnaam al die trappen op?
Ik moet denken aan de Kaapverdiër, die ik dagelijks met schoonmaakspullen bezig zie in het trappenhuis. Het zou me niet verbazen, als mijn privéruimte ook op zijn to-do-lijst prijkte, maar niemand – ook Viktor niet – heeft me daarover ingelicht en het is mijn eer te na om het de man zelf te vragen.
Ik hoef niet meteen af te rekenen. Dus ik haal, in gedachten, diep adem, kijk de kapitein niet meer aan en maak dat ik wegkom met mijn handel. Ik red me wel en niemand hoeft te weten hoe.
Op wonderbaarlijke wijze heeft zich een verstekeling genesteld op de Galerij met foto’s en filmpjes, heb ik net gezien. In Antwerpen surfde ik voor het laatst op de prairies van het internet, met behulp van mijn samsung. Niet ideaal, maar wel effectief. Daar iets vandaan halen en opslaan daarentegen, zodat ik het op elk gewenst moment kan oproepen, is niet mijn gewoonte. Dus vraag me niet hoe juist dit ene – nogal knullige – filmpje daar is binnengedrongen.
Weg ermee, dacht ik in eerste instantie, dit hoort hier niet. Maar nu ik in alle rust, met whisky als trofee voor een week de stoere zeeman uithangen, de geest kan verruimen, kom ik erop terug. Elon Musk heb ik terzijde geschoven, al laten diens vrome ogen op het omslag me niet los. Een feestje op z’n tijd, weet ik inmiddels, is hem wel toevertrouwd.
Het stoort me vaker dat data als digitaal bezinksel in mijn persoonlijke communicatiemiddelen aanwezig blijven, al doe ik nog zo mijn best me ervan te ontdoen. Maar in dit geval komt het me wel gelegen dat de prullenbak van mijn provider een relatief begrip is.
Ik weet in grote lijnen wat er komen gaat. Het dubbelshot van hitsige aanranders die vanaf een dakterras neerkijken op een luxe buitengym waar twee jonge gasten in smetteloos wit elkaars spierballen bewonderen kan ik wel dromen en dan duurt het nog geruime tijd voor de oorspronkelijke rolverdeling in het honderd loopt en de camera de actie niet meer kan volgen.
Alle tijd dus om bij te schenken, de beelden voor zich te laten spreken, het kaf van het koren te scheiden en mee te liften op weg naar de apotheose. Hoe in een mooie meinacht anno 2024, omstreeks 25 meter boven de Atlantische Oceaanspiegel, zeevaart en ruimtevaart kunnen samensmelten.
Les extrêmes se touchent.