Al vóór het ontbijt heb ik mijn zaakjes op orde. Het schip moet zich nog loswrikken van de zeebodem, maar ik wil klaar zijn zodra de loods komt aanvliegen en mijn blijde terugkeer zich aandient.
Bij het kraaien van de haan zwaaide ik mijn benen over de rand van de kooi, danste ik – de Marokkaanse vlinder in mijn kop – van het ene compartiment naar het andere, regen de lig- en sta-oefeningen zich moeiteloos aaneen, toog ik naar de glasbak beneden en rustten mijn handen niet voor de persoonlijke spullen waarmee ik me die maandag in mei had laten inschepen gepakt en gezakt voor me stonden.
De yogamat en het herderskrukje, duizenden traptredes, honderden fietskilometers in de gym van Viktor, ontelbare wandelingen door de gangboorden en, last but not least, Ricardo’s creaties hebben me geen kwaad gedaan. Nog afgezien van de ongetwijfeld aanmerkelijk frissere lucht dan wat de gemiddelde Randstedeling tegenwoordig te verstouwen krijgt. Voel me geen wrak, kan de hele wereld aan.
Na het ontbijt nestel ik me uit de wind op het hoogste dek, naast de grommende schoorsteen. Hier kan ik de brug in de gaten houden én rondkijken in alle windrichtingen. De loods wordt pas na tien uur verwacht, maar binnen heb ik niets meer te zoeken. Een ideale dag voor de blik op oneindig en het verstand op nul.
Dit is Het Einde
Dat doet de deur dicht
Daar zijn geen woorden voor
Ja dat is tra-lala-lalalala
Ja dat is tra-la-la-la-la!
Afgelopen uit. Ik ook, ben helemaal klaar en hoef ook niets meer. Al had ik best nog een keertje willen zien, hoe de loods langszij komt en moet overstappen. Eén onverhoedse beweging van het ene of het andere vaartuig en je ligt ertussen…
In plaats daarvan moet ik hebben gevoeld dat hij eraan kwam en zie ik nu, af een toe in een oogwenk, hoe hij zijn klim naar boven aflegt. De buitendeur van de brug staat al open.
Straks, als we een stuk verder zijn, ga ik wel even kennismaken en kan ik hem altijd nog uithoren. Nooit verkeerd en altijd gezellig.
De toegang tot de havens op de Tweede Maasvlakte ligt in het verlengde van de Nieuwe Waterweg, waarmee in 1872 de grondslag werd gelegd voor Rotterdam als wereldhaven. Zoals je vroeger, komend vanuit Engeland, op de noordelijke oever van de rivier Hoek van Holland zag liggen als het begin van het vasteland, zie je nu – aanmerkelijk eerder – op de zuidelijke oever nieuw land dichterbij komen.
Een parallelle waterweg, waar de vlag uithangt voor de generatie containerschepen met een mogelijke diepgang van 20 meter, en een
vlakte van 2000 hectare, afgezoomd met ranke windmolens die in een flauwe bocht meelopen met de al flink gewassen, groene rij duinen.
Laat mij hier maar zitten, in het volste vertrouwen dat de kapitein en zijn gids me binnen afzienbare tijd – zonder dat ik hen op de vingers kijk – naar een plek brengen waar ik veilig van boord kan gaan.
Achteromkijkend zie ik hoe ons kielzog oplost in het turkoois van de langgerekte vaarweg. De volle zee is met mijn ogen al nauwelijks meer zichtbaar. Meest opvallend is de brede opklaring die korte metten maakt met al wat zweemt naar bewolking. Alsof de blauwe hemel een middelvinger naar me uitsteekt: hier kom je vandaan, weet je wel zo zeker dat je de goeie kant opgaat? Te meer omdat voor ons uit, boven het uitwaaierende land, juist regenwolken de toon aangeven. Les extrêmes se touchent of een regelrecht omen?
Het is stil in het trappenhuis. Wat ik me bij aankomst nog liet welgevallen, is nu mijn eer te na. Zonder pottenkijkers zeul ik met mijn bagage alle trappen af naar het hoofddek beneden.
Het is druk in het kantoortje. Ik ben, begrijp ik, niet de enige opvarende van de Alexander B die hier wordt ontscheept. Maar wel de eerste die klaar zit.
Of ik even geduld wil hebben. Ja, natuurlijk. Bén eigenlijk al thuis en ik heb nog de hele middag en avond om huis en haard te bereiken. Heb eigenlijk niet eens fatsoenlijk afscheid genomen. Ricardo niet meegerekend, die is hors concours.
Misschien heb ik wel, zonder het te beseffen, een voorbeeld genomen aan de twee officieren die tot mijn verrassing opeens verdwenen waren. Alsof het op de grote vaart een uitgemaakte zaak is dat iedereen zichzelf moet zien te redden.
Het wachten is op een busje van het uitzendbureau, waarmee twee nieuwe bemanningsleden deze kant op komen. Als aflossing van de Kaapverdiërs, die met mij naar de stad worden gebracht. Afgaand op de gigantische koffers die ze in het gangetje hebben gezet, kan ik me voorstellen dat in Praia heel wat mensen met smart op hen staan te wachten.
Weer heb ik de mazzel, net als onlangs in Le Havre, dat ik voorin mag zitten. Kijk de eerste minuten al mijn ogen uit. Heb nog nooit van zo dichtbij een schip van de Evergreen Line (400×60) gezien, het type dat drie jaar geleden het Suez-kanaal blokkeerde. Wist trouwens niet dat dit nieuwe havengebied zo ver van de stad af lag, maar hoef me ook met deze chauffeur geen moment te vervelen.
Hij heet Dennis, komt uit Hellevoetsluis en is geknipt voor dit werk. Zelf nog jong, kan zich prima inleven. Had koud zijn rijbewijs of dit werd hem in de schoot geworpen. Zit nog op het MBO, maar volgens zijn vader is alle werkervaring mooi meegenomen. Bovendien verdient hij zo het nodige om uit te gaan en geregeld naar de Kuip.
Eenmaal in Rotterdam, moet hij met z’n passagiers nog langs een kantoortje van de douane, zodat zij zich straks op Schiphol zonder problemen kunnen inchecken. Ik wacht in het busje. Ze gaan het laatste stuk met de trein en ik moet toch ook naar het station.
Na een kwartiertje kunnen we door. Hun laatste boodschappen kunnen de twee beter uitstellen tot ze op Schiphol zijn, vindt Dennis. Ze zijn hier nog nooit geweest en hij wil niet op zijn geweten hebben dat ze hun vlucht missen, hoe dan ook.
Ik stel voor dat ik bij het station samen met hen uitstap en meeloop naar het station, zodat hij geen parkeerplaats hoeft te zoeken. Iedereen blij en zo maak ik opeens ook even deel uit van de wereldwijde arbeidsmarkt voor zeevarenden. Gedrieën kuieren we de naar de ingang van het centraal station en bestuderen we het reusachtige paneel met tijden van vertrek en aankomst.
Zorgvuldig loods ik mijn metgezellen met hun prepaidkaartjes door de poortjes en bind ik hun op het hart het woord Schiphol niet uit het oog te verliezen, alvorens ik hen onderaan de roltrap naar het juiste perron vaarwel zeg.
Wanneer die gasten de komende nacht landen in hun A-fri-ka (hartje hartje hartje), ben ik weer een hele mijl dichter bij mijn eeuwigheid.