Alex. B-26

Op de heenreis stond ik op mijn tenen, toen we Spanje achter ons hadden gelaten en ik me op een gegeven moment realiseerde dat de kust waar we op af koersten Afrika moest zijn. De Straat van Gibraltar lag voor ons en ik bleef geduldig uitkijken naar de grote rots die voor mij in een ver verleden de plek werd waar Europa ophield en Afrika voor het grijpen lag. 

Ik geloof dat ik die dag de rots niet eens duidelijk in beeld heb gekregen, want ik zocht vergeefs naar de vele veerboten die de Straat oversteken vanuit het Spaanse Algeciras of in omgekeerde richting. Er bleek namelijk sprake van een nieuwe haven ver van de stad en aangezien ons schip slechts van doen had met de haven, kon ik een rentree in Tanger op mijn buik schrijven. 

Nu varen we al weer in westelijke richting, weg van de Straat met de rots. Het scheelde niet veel of ik had vanmorgen de afvaart en dus het vertrek uit Marokko én Afrika volledig gemist. Geen wekker gezet, want we legden gisteren pas aan in die haven toen het al donker werd, en gaan slapen zonder alvast de afvaart in overweging te nemen. 

Maar mijn hersens herkenden de bij een vertrek gangbare geluiden en zorgden dat ik voldoende wakker werd om te constateren dat het pas half zeven was maar onvoldoende om me te motiveren de kooi te verlaten. En toen ik later ging ontbijten, bevonden we ons al weer in volle zee en kreeg ik met de beste wil van de wereld de rots aan de Europese kant van de Straat niet meer in zicht. Dus tutaonana Afrika! 

Zou het er nog werkelijk van komen, dat we elkaar weerzien? Toen ik dat op het eind van het veelbewogen jaar 1975 uitsprak, was het allerminst een loze kreet. Ik lag op apegapen, na de meest spectaculaire rollercoaster van – achteraf gezien – mijn hele leven, maar ik was vastbesloten er terug te keren. Zeker in Tanzania, mijn tweede vaderland. Te meer omdat mijn Europese partner eveneens er haar hart aan had verpand. 

Met een gerust kan ik nu zeggen dat ik dat voornemen, gelijk een gelofte, serieus ben nagekomen. Bij herhaling, al is mijn laatste reis naar Tanzania inmiddels een jaar of tien geleden. Maar Marokko is nog geen Tanzania en zal dat ook nooit worden. Tenzij me een reis over land en zee mocht worden aangeboden, want vliegen is langzamerhand mijn eer te na. 

Het zal me, hoe dan ook, de rest van mijn leven dwars blijven zitten dat mijn geboorteland de afgelopen decennia vrijwel – Zuid-Afrika zou je kunnen uitzonderen – heel het continent de rug heeft toegekeerd. Toen op het eind van de 19e eeuw in Europa ten aanzien van Afrika de kaarten opnieuw werden geschud, was Nederland niet van de partij. Dus wat vervolgens zeven andere Europese staten daar allemaal uitspookten tot na de tweede wereldoorlog ging aan opeenvolgende regeringen voorbij en liet de publieke opinie koud. 

Tot in de jaren zestig en zeventig een nieuwe generatie jongeren geraakt werd door de strijd voor onafhankelijkheid die heel Afrika op zijn kop zette en zich geroepen voelde op eigen kracht een steentje bij te dragen waar ambitieuze nieuwe leiders probeerden die onafhankelijkheid in praktijk te brengen. Met name dankzij hun activiteiten ontstonden allerlei vormen van samenwerking en kwam Afrika ook in brede zin op de politieke agenda. 

Na het einde van de koude oorlog echter, toen het Westen op zijn lauweren meende te kunnen rusten en de strijd ontbrandde om de hegemonie in de wereldeconomie, raakte radicaal streven naar internationale rechtvaardigheid uit de politieke gratie en werd de ooit door oud-links gemunte ‘ontwikkelingssamenwerking’ stap voor stap ontmanteld. Met als resultaat dat de populisten die dit jaar in Den Haag de macht grepen geruisloos en straffeloos de vooralsnog gereserveerde middelen konden gebruiken als wisselgeld om hun begroting rond te krijgen.

Het is hier eens te meer goed zitten, op mijn vaste plek van roestvrij ijzer onder een dikke laag witte verf in het begin van het stuurboord, waar het trappenstelsel buitenom naar mijn cockpit op de vijfde verdieping van de brug begint. Dichterbij de zee, als een panoramaschilderij zonder einde of begin, kan ik niet komen en ook de interactie met lotgenoten op dit onverschrokken brok menselijk vernuft is optimaal. 

In nog geen kwartier tijd ben ik al drie mensen tegengekomen. Een Filipino, vermoed ik want we hebben elkaar geen hand gegeven, die zich met handen en voeten afvroeg waarom ik hier op dat moment geen rek- en strekoefeningen deed. Vervolgens Jandir, de contactpersoon van de crew, die me zo maar – onverwacht – uit de doeken deed dat hij het op dit schip best naar zijn zin had. 

En de elektricien Sergey, die ik wat beter ken omdat ik hem dagelijks in de mess tegenkom en die alleen maar wilde weten of ik vanmorgen ook ‘dat alarm’ had gehoord. Nou nee, niet echt, wel zoiets maar dat hield al gauw op en toen ben ik weer ingeslapen. Het was iets met de machinekamer, dus hij moest er wel uit. “En ik sliep net zo lekker,” besloot hij, zonder me uit te leggen wat er aan de hand was geweest. 

Het stelt allemaal niet zo veel voor, maar het zijn toch contacten die me goed doen. Alsof ik er toch een beetje bij hoor. Waarschijnlijk zijn en blijven de meeste contacten tussen bemanningsleden onderling ook tamelijk oppervlakkig. Je bent hier nu eenmaal niet om vrienden te maken laat staan de dagen te plukken als parels, maar om geld te verdienen en jezelf en wie van jou afhankelijk zijn te onderhouden. 

De een houdt meer van zijn werk dan de ander, maar voor iedereen staan allerlei verplichte routines en werkzaamheden voorop. Dag in dag uit, week in week uit. Met relatief lange, contractueel vastgelegde, onderbrekingen aan de wal om je uit te leven en weer op te laden.

Het heeft wel wat weg van een kloostergemeenschap, zoals ik die zo vaak in mijn leven ben tegengekomen: een nogal autistisch stel mannen op een kluitje, ieder voor zich en God voor ons allen. Meestal weet je of leer je al gauw wat je in zo’n situatie aan elkaar hebt, maar aan een incidentele buitenstaander zoals ik… Die kan hoog of laag springen, maar blijft gewoon de vreemde eend in de bijt.

Dus het was misschien niet zo gek, vanmorgen, dat ik van niets wist. Toen er een nieuweling opdook in de mess: Alexander – de zoveelste – eerste stuur, dus opvolger van Viktor die in de voorbije haven was achtergebleven. Het voelde alsof ik in mijn eentje op het schoolplein stond, teleurgesteld omdat niemand me was komen ophalen. 

Hij was de eerste persoon van het schip met wie ik in contact kwam, nota bene op dat perron midden in Duitsland, en de eerste die me hier aan boord een beetje wegwijs maakte. Kennelijk was het niet bij hem opgekomen mij even gedag te zeggen alvorens zijn biezen te pakken. Of had ik dat, op de een of andere manier, aan mezelf te danken?

Privacyoverzicht

Deze site maakt gebruik van cookies, zodat wij je de best mogelijke gebruikerservaring kunnen bieden. Cookie-informatie wordt opgeslagen in je browser en voert functies uit zoals het herkennen wanneer je terugkeert naar onze site en helpt ons team om te begrijpen welke delen van de site je het meest interessant en nuttig vindt.