Slecht geslapen vanwege de gestaalde grijpers die zo huishielden in het scheepsruim diep onder mij dat mijn eigen ingewanden het te kwaad kregen. Maar juichend opgestaan, want dit wordt mijn dag. Als het vandaag niet gebeurt, is het over en uit. Al zijn mijn verwachtingen de afgelopen weken zo onderuit gehaald dat ik nauwelijks meer weet waar ‘het’ op slaat.
Niet eerder heb ik zo vroeg in de mess gezeten als nu. Ricardo kijkt er niet van op en vraagt slechts of ik mijn roerei met of zonder spek wil. Ik ben pas halverwege, wanneer de officier binnenkomt in wie ik altijd wel vertrouwen heb gehad. Derde stuur André.
Prompt komt die voordat hij de afslag richting keuken neemt, al mijn kant op met de mededeling dat de scheepsagent op de hoogte is van mijn wens de stad in te gaan. Als ik om een uur of negen langskom op het hoofddek, weet hij waarschijnlijk meer.
André zit te bellen aan zijn bureau, in het Engels. Geloof dat het over mij gaat, de passagier die hier zit te wachten. En over iemand aan de andere kant, die niet bereikbaar is of zo. Wie wie aan het lijntje houdt, is me niet direct duidelijk.
De agent was eerst bezet en zou terugbellen, zegt André even later, maar nu is die verdwenen en weet niemand waarheen. Ik zie op zijn beeldscherm een overzicht van de containers die nog aan boord zijn of moeten worden geladen. Dat zal wel een hele klus zijn, dus ik kan hem beter met rust laten.
Ik heb mijn mobiel alvast bij me, om eventueel in de stad te gebruiken… Weet dat ik hem in de vliegtuigstand moest laten staan, maar kan opeens de verleiding niet langer weerstaan. Aanzetten dus, God zegene de greep. Mailtjes, appjes, nieuwtjes buitelen over elkaar heen. Wat wil ik eigenlijk weten? Ook mijn provider steekt weer de kop op, alsof ze daar met z’n allen zaten te popelen om mij weer eens een poot uit te draaien.
André staat op en haalt een kaartenbak te voorschijn. O ja, mijn paspoort, was ik bijna vergeten. Ik berg het apparaat maar weer op, niet alles tegelijk. Hij gaat het nog een keer proberen… Maar wat ik vervolgens hoor klinkt niet bemoedigend. Laat mij het maar overnemen, zeg ik zachtjes, met de nodige gebaren. Ik spreek Frans, misschien helpt dat.
Haar collega moest dringend ergens anders heen, zegt de vrouw aan de andere kant. Einde verhaal? Ja, ze begrijpt me heel goed en zal de boodschap overbrengen. Ik rond het gesprek af en geef André zijn mobiel terug. Op diens gezicht staat te lezen: zie je wel, aan mij heeft het niet gelegen.
Eén ding staat als een paal boven water: ik moet maken dat ik wegkom. De kade op en de stad in, op eigen kracht. Viktor is er gelukkig niet, anders zou die me tegenhouden. Maar André zal blij zijn dat ik het zo oplos.
Vijf minuten later kan ik de Alexander B al niet meer zien, ergens achter me. Ben niet de enige voetganger, integendeel, passeer een of twee slagbomen en een gebouwtje met loketten en draaihekjes, maar word nergens staande gehouden. Moet ondertussen, waar ik ook loop, goed oppassen dat ik de minaret van de grote moskee die ik buitengaats herkende en vanmorgen in de haven op loopafstand terugvond, niet uit het oog verlies.
Na een kwartiertje zie ik in de verte een rotonde met veel verkeer, waar vermoedelijk de haven ophoudt en de stad begint. Bij de weg die ik wil inslaan staat een politiebureau en pal daarnaast een gesloten slagboom. Twee dienders in vol ornaat lopen bedrijvig heen en weer, tot ze mij zien aankomen. Pas op een paar meter afstand zie ik de uitdrukking op hun gezicht en voel ik ergens van binnen dat ik dit wel eens kon gaan verliezen.
Natuurlijk praat ik als Brugman, in mijn mooiste Frans, maar de heren geven geen krimp. Met dit paspoort heb ik in hun stad niets te zoeken. Wat eraan mankeert wordt me niet uitgelegd. Nee, hier rijden geen taxi’s, ik dien letterlijk op mijn schreden terug te keren naar wat ik heb overgeslagen.
Ik overweeg nog even mijn troef voor noodgevallen, dat we dit toch als mannen onder elkaar kunnen regelen, maar met het oog op een eventuele herkansing houd ik die kaart liever achter de hand.
Op de wandeling terug vraag ik me constant af, of ik het werkelijk opnieuw zou kunnen én willen proberen de stad in te gaan. Maar het kost me al moeite genoeg om de gelopen route terug te vinden en als ik eindelijk – het is al 12 uur geweest – van dichtbij weer schepen zie liggen, wil ik nog slechts stilletjes de loopbrug op om ver daarboven, op mijn eigen veilige plek, mijn wonden te likken.
Tot plotseling een remmende auto me bijna van de sokken rijdt en er een man te voorschijn springt die me volstrekt vreemd is maar die mij wél schijnt te kennen.
“Nee maar, u dus, de passagier. Ik heb overal gezocht, maar ik wist dat het goed zou komen. God zij geloofd. Kom, we gaan.”
Hij lijkt me te willen omhelzen, maar het blijft bij een handdruk. Ik mag voorin zitten. Excuus dat hij niet eerder kon komen. Hier is mijn kaartje: Abdulrahman Drissi.
Kan hij me dan ergens afzetten en me later weer ophalen, vraag ik beleefd en leg uit dat ik hier eerder ben geweest en graag bepaalde dingen zou willen terugzien.
Maar dát is niet de bedoeling, dat heeft meneer echt verkeerd begrepen. Driftig zwaait hij een wijsvinger voor mijn neus heen en weer. Als de Alexander met passagiers voor de dag komt, neemt hij hen onder zijn hoede. Vijftig euro voor een hele tour, inclusief het gebruik van zijn auto! Gewone toeristen betalen meer dan het dubbele, exclusief.
Ik probeer mijn opties in te schatten, maar de man laat er geen gras over groeien en zegt dat ik een beetje op moet schieten. Of ik mijn paspoort wel bij me heb, want we moeten eerst nog langs de douane.
Zodra dat in orde is, doe ik een laatste poging nog iets van mijn plan te redden door de man allereerst naar de grote moskee te laten rijden. Te meer omdat hij nogal te koop loopt met zijn geloof en ik hem op die manier gunstig zou kunnen stemmen.
Maar tot mijn stomme verbazing rijden we in volle vaart de moskee voorbij, zet hij zijn auto een paar honderd meter verderop aan de kant van de weg en wil hij per se mij op de foto zetten met volop strand en oceaan naast en de moskee in de verte achter me.
Zo gaan we verder over de kustweg, alsof de oude stad achter ons niet eens bestaat. Als ik voorzichtig informeer of hij me naar een markt kan brengen om vers fruit te kopen, zoekt hij de parkeergarage op van de eerste de beste mall, speeltuin van de rijken in vrijwel elk land op aarde, en sleept hij me naar een superdesupermarkt waar kraak noch smaak aan zit.
En als ik voorstel ergens koffie te drinken, belanden we in een uitgestorven restaurant waar een latte, omgerekend, tien euro kost en duwt hij een menukaart onder mijn neus, alsof hij vindt dat ik toe ben aan een middagmaal. Telkens wanneer er wat betaald moet worden, doet hij dat. Als de gulle gastheer die het onnodig vond dat ik geld zou wisselen.
Ik heb hier eerlijk gezegd niet van terug. Ja, hij heeft me te grazen genomen. Eigen schuld, dikke bult. En het was oliedom van me hem te provoceren met de uitspraak dat ik niet in zijn God geloof. Nu zet hij krampachtig alles op alles om me tot andere gedachten te brengen.
In een noodsprong om te ontsnappen aan de stompzinnige parade van beach clubs, luxe horeca, film- en winkelparadijzen, zelfs casino’s, haal ik een ‘oprechte en dringende behoefte’ te voorschijn aan een doodgewone papieren krant-van-de-dag. Die heb ik zó lang gemist. O ja? Daarvoor zouden we rechtsomkeert moeten maken, geeft hij toe. Weet ik dat heel zeker?
Ik houd voet bij stuk, ook wanneer hij een kwartier later tot stilstand komt, in een woonwijk zonder enige straat- of winkelverkoop, en mij een tijdje in de auto laat wachten. Zodra hij terugkeert, uiteraard zonder krant, kan ik eindelijk van de nood een deugd maken en opper ik de mogelijkheid dat we genoeg hebben getoerd. Wie weet wordt er op me gewacht!
Dat zou best eens kunnen, antwoordt hij quasi-bedachtzaam alvorens plankgas terug te keren naar het douanekantoor in de haven en me vervolgens op de kade, aan het begin van de loopplank, een tweede biljet van vijftig afhandig te maken vanwege ‘aankopen en extra onkosten’.