Zouden er elektronische gebruiksvoorwerpen bestaan die wél volledig en bij uitstek zijn afgestemd op de hoogst persoonlijke hersenen en eigen gevoelswereld van de eigenaar en/of gebruiker?
In dat opzicht vind ik de gangbare mobiel met wekkerfunctie nep. De fabrikant heeft mooi praten over de instelbaarheid en talloze andere franje, het danst gewoon naar de pijpen van zijn maker en blijft een harteloos kreng dat me afhoudt van wat ik het liefst zou willen, namelijk slapen en van de prins geen kwaad weten.
En ik maar toasten gisteren, op mezelf. Domweg de goden verzoeken, ja. Wat verbeeldde ik me wel? Dat ik ze kon paaien met een lofzang op hun tempel in het zoute water? De gebroken nacht was mijn verdiende loon. Toen dat alarm afging wist ik nauwelijks meer dát ik bestond, laat staan waar. Was te duf om fatsoenlijk toilet te maken en zwalkte door het trappenhuis naar beneden als de kogel in een flipperkast, want te laat in de mess verschijnen zou de doodsteek zijn voor mijn zelfvertrouwen.
Misschien hoopte ik dat ons aller Chief Engineer oftewel de Eerste Machinist – de enige messgezel op dat moment – me een hart onder de riem zou steken, met al zijn ervaring. Maar toen die begon te zagen over ‘de andere mentaliteit’ waar hij en zijn kornuiten telkens weer tegenop moesten boksen, had ik nog meer met hem te doen dan met mezelf.
Dus rest me nu de vaste zitplek bij mij om de hoek op het gangetje buiten met een eigen reling, waar ik door het raam naar binnen kijk in mijn slaapkamer. De stad aan de wal, waar ik zo naar hunkerde vannacht, is opgeslokt door de mist. Er zijn ongetwijfeld schepen bij gekomen sinds wij hier aankwamen, maar met dit weer kan ik ze nauwelijks uit elkaar houden. Te meer omdat ik nergens een teken van leven bespeur, tenzij ik de incidentele geluiden zoals een dichtslaande deur, knarsend hout of loshangend tuig ook als zodanig moet opvatten. Een flottielje van spookschepen, meer is het niet.
Heel anders dan hier aan boord, waar ijverig en demonstratief wordt doorgewerkt. Ongeacht waar de bazen ons heen sturen, of we stil liggen en om onze as draaien, knopen afleggen en de onderzeese stroming mee hebben of schuimende golven doorklieven. Ik ben de oranje mannen al overal en nergens tegengekomen, ingepakt en uitgerust, vaak extra gezekerd om vallen te voorkomen. En ik geloof dat ik hier nu ook word weggejaagd.
Bij nader inzien is het er maar één op het dek boven mij, die bezig is de hele buitenkant van de brug, ook ramen en deuren, te soppen en schoon te spuiten. Hij draagt niet alleen een helm maar ook een stofbril of masker, lijkt wel een duiker. Ik gebaar in zijn richting, dat ik de boodschap begrepen heb en mijn biezen pak. Maar zo te zien geen reactie.
De vorige keer, toen ik met dat andere schip vanuit Marokko terugkeerde in Bremerhaven, was ik er op de brug getuige van dat het schip handmatig, meter voor meter, werd afgemeerd en ontstond ter plaatse een discussie over automatisering. Binnen afzienbare tijd, zei de Duitse kapitein, zouden containerschepen zoals het zijne zichzelf kunnen afmeren en zou hij daar niet meer aan te pas komen.
Aan boord van dit schip merk ik daar weinig van. Er worden als vanouds sleepboten ingezet en een loods, die midden op zee aan boord klimt, meevaart tot aan de kade en die ook in de omgekeerde richting een groot aandeel heeft in de sturende menselijke hand, die blijkbaar nog altijd niet kan worden gemist. Denkend aan Elon Musk en zijn Tesla Autopilot project, lijkt het me niet meer dan logisch dat – technisch gesproken – na vervoermiddelen te land en in de lucht ook transport over zee voor zelfbestuur in aanmerking komt. Maar ik ben deze reis nog geen enkel bemanningslid tegengekomen dat zich daar druk om maakt.
Misschien ligt het trouwens, gezien de hoge vlucht van kunstmatige intelligentie in de laatste jaren, voor de hand dat op de grote vaart eerder andere banen op de tocht komen te staan dan het werk op de brug. Het laden en lossen in de havens is al goeddeels geautomatiseerd en dan kunnen, zou je zeggen, de schoonmaak en het onderhoud onderweg niet achter blijven. Zeker als je in aanmerking neemt dat wereldwijd maar weinig mensen tot dit soort werk in staat én bereid zijn.
Hè hè, eindelijk komt er schot in. Iets van vooruitzicht, vaart, perspectief, druk op de ketel. Maar pas op de brug, na het avondeten, want in de mess was het weer een doodse bedoening. En nota bene bij monde van de stugge tweede stuur, die kort na zijn aantreden mij zo nodig de les moest lezen tijdens de drill. Toen we onder zijn commando ons moesten opvouwen in die oranje capsule waarmee we in doodsgevaar ons het vege lijf zouden moeten redden.
Nog vanavond omstreeks 22 uur zouden we in de haven moeten liggen, zegt hij. Wordt hier dan óók ’s nachts gewerkt? Helemaal zeker weet hij het niet – dit is pas zijn tweede keer in Casablanca – maar het is wel de bedoeling. En kunnen we dan morgen overdag de stad in, vraag ik hem met stemverheffing alsof ik van plan ben hem aan zijn antwoord te houden.
“I think so,” hoor ik hem zeggen en kijk ik tevreden om me heen, hoewel er niemand anders in de buurt is. Met de toevoeging dat van de bemanning nog niemand heeft laten blijken daar belangstelling voor te hebben. Mijn vraag of hij zelf niet zou willen rondkijken, wimpelt hij af met het argument dat hij niet zou weten waar hij de tijd vandaar moest halen.
Blijkbaar is zelfs het bouwwerk dat hiervandaan boven de skyline uitsteekt aan zijn aandacht ontsnapt. Laat me hem maar van harte zijn eigen bubbel gunnen, zolang hij mij mijn gang laat gaan.
Ik ben weg, terug naar mijn eigen dek. Geen toast vanavond, wel vroeg de kooi in. Tot het morgenrood.