Het is nog vroeg in de middag. Zo langzamerhand – oefening baart kunst – leer ik de tekenen zien van een naderende haven: het kielzog wordt rustiger, de klankkleur aan boord verandert en er verschijnen schepen die dezelfde kant opgaan of al stil liggen in plaats van in de verte voorbij te varen.
Het belangrijkste teken, land aan de horizon, laat nog op zich wachten, maar dat is goed verklaarbaar. Als dit geen mist heet, is het ten minste laaghangende bewolking. Dus laat mij maar lekker binnen zitten en zeker niet de brug opzoeken om te horen wat ik allang wist.
Straks zeggen ze wéér dat stad en haven veel te ver uit elkaar liggen om van boord te gaan, zoals in de Straat van Gibraltar. Dan ga ik echt bijten. Ik ben hier een paar jaar vóór mijn emigratie nog geweest! Ik ken dus de hypermoderne moskee met gigantische minaret uit eigen ervaring en geef je op een briefje dat je vandaar in een kwartiertje naar de haven kunt lopen.
Het was een pittige busreis, in één ruk van Parijs naar Casablanca, maar we hadden nauwelijks vertraging en vlogen op het laatste stuk – midden in de nacht – door uitgestorven voorsteden en buitenwijken. Ik mocht blij zijn dat er nog een taxi rondreed en dat de chauffeur aansloeg bij Hotel Central. Geen Hilton of Hyatt met 24 uursservice, maar wel een nachtwaker die zo vriendelijk was me binnen te laten.
Ik had in Nederland ruim van te voren een hut gereserveerd én betaald op een vrachtschip uit Noord- Europa, dat hier een dag later zou aankomen en waarmee ik zou doorreizen naar Agadir om vervolgens terug te keren in de thuishaven. Achteraf gezien nogal riskant, maar uiteindelijk kwam alles op zijn pootjes terecht.
Vanuit het hotel kon ik de volgende morgen al goed zien waar ik heen zou moeten om me in te schepen, dus min of meer om de hoek. En dit laatste gold ook voor de medina, niet zo geweldig als die van Fez of Marrakech maar zeker de moeite waard. Rustig op z’n Frans, met uitstekende koffie, een krantje lezen aan een brede boulevard was trouwens ook geen straf. Zolang ik het schip maar niet vergat, want dat zou nooit op mij liggen wachten.
Het meest spectaculair was toen ongetwijfeld die moskee, genoemd naar koning Hassan II die zich had laten inspireren door het Koranvers over ‘de troon van God gebouwd boven het water’. Ze staat dan ook gedeeltelijk in de oceaan en moest al in 2005, twaalf jaar na de voltooiing, grondig worden gerestaureerd vanwege de effecten van golfslag en zout water. Maar dat deed, vond ik, niets af aan de oogverblindende inrichting en aankleding van de gebedsruimte met mobiel dak waar 25.000 gelovigen in konden en de massieve minaret waarvan het schijnsel naar verluidde reikte tot in Mekka.
Spectaculair was trouwens ook de plek pal naast de moskee, waar het water tegen de muren klotste en jonge gasten de show stalen met hun wilde sprongen in de diepte. Zwemmen konden ze nauwelijks maar trappen klimmen als de beste.
En ja hoor, voor ik – nieuwsgierig als altijd naar Ricardo’s culinaire inventiviteit – aanschoof in de mess, bespeurde ik onderweg op een van de buitentrappen een boven alles uitstekend bouwwerk aan de heiige horizon. Er was geen twijfel mogelijk en ik zag me al afdalen van de loopplank, blij als een kind. Geen mens hield me tegen.
De kok luistert, wanneer ik hem deelgenoot maak van mijn vooruitzicht, en deponeert dan stijlvol een tweede reuzenknakworst op mijn patat. Maar hij moet bekennen dat ook deze buitenkans aan zijn neus voorbij zal gaan. Zonder te weten wat hij mist.
Maar ik laat me niet van de wijs brengen en werk het eten in recordtijd naar binnen om vanaf de voorplecht het een en ander te checken. Mijn zicht is sowieso niet meer wat het was en in een land met veel woestijn is het natuurlijk helemáál uitkijken geblazen.
Terug in mijn hut weet ik niets beters te verzinnen dan een toast op mezelf uitbrengen, want de boodschap dat we nog lang niet in aanmerking komen voor een ligplaats ín de haven kan me gestolen worden. Met een beetje mazzel val ik straks als een blok in slaap en maakt de nacht me vanzelf ready for take-off.
Zoekt u iets? (Ik kijk hem aan, blijf op mijn hoede.) Ja, eigenlijk wel. Een hamam. Wat voor een? Gewoon, een hamam. Bent u alleen? (Ik knik.) Maar dan hebt u een taxi nodig. Is het ver lopen? (Kijkt om zich heen, nauwelijks andere mensen, huizen en een enkele auto.) Wacht, ik weet iets dichterbij. Zal ik u de weg wijzen? (Hij maakt een vaag gebaar naar de overkant.) Ja, goed. (We steken samen over en lopen een paar straten verder, tot bij een pand zonder duidelijk kenteken.) Hier is het. (Kijkt omhoog en belt aan, de deur opent zich, een trap naar boven.) Waar komt u voor? (Een oudere man achter de balie, zijn ogen alleen op mij gericht.) Een bad, maar hebt u ook massage? Bent u toerist? Ja. Dan betaalt u honderd dirham extra. (Weet niet goed waar dat op slaat en kijk opzij, maar de jongen doet alsof het hem niet aangaat.) Wil je met me mee?
Het mobiel rinkelt als een malle. Wie me echt nodig heeft, moet me gewoon bellen. Never a dull moment op zo’n schip! Maar je word er wel wakker van. Ik had het apparaat in de zitkamer hiernaast moeten laten liggen. Nu weet ik het verdomme niet meer, wat er in die droom aan de hand was of wat ik moest doen.
En het helpt niet dat ik mijn ogen inmiddels weer gesloten heb. Wat ik in eerste instantie wél voor me zag en hoorde zeggen, ben ik nu ook kwijt. Ik was me bewust dat ik het gerinkel moest negeren en vooral niet een greep in het donker moest doen. Om nog iets van mijn slaap te redden. Maar nu is het te laat en kan ik net zo goed wél kijken.
Jezus, half twaalf… Kan ik helemaal opnieuw beginnen, duf en klaarwakker tegelijk. Zit op de rand van mijn kooi, alsof ik al bezig was op te staan. Dat wilde ik niet, zal de drank geweest zijn. Laat me dan maar overeind komen en zien waar die mooie minaret gebleven is. Doe ik nog iets nuttigs.