“Een oceaan om in te vluchten (…) een oceaan alleen van mij (…) nooit meer alleen hoeven zijn… Al wat Racoon jaren geleden met zijn hit in woorden wist te vatten wordt mij nu in de schoot geworpen. Als ik die oceaan niet omarm, omhelst hij mij.
Hoe is het mogelijk? Een kwestie van verwantschap in het verborgene, wildvreemden die elkaar over allerlei grenzen heen vinden en aansteken? Sinds ik hun voorzanger ken, is die voor mij met zijn hele voorkomen de belichaming van het zeemansleven. Slauerhoff, Jacques Perk, Hemingway en Brel ineen. Het lijkt in deze barbaarse tijd op zijn retour, maar met de stijging van de zeespiegel gloort – lijkt mij – een verdiende doorstart.
Ik heb van tijd tot tijd wel meer, verder weg gelegen, oceanen leren kennen, maar de Atlantische stond me altijd het meest na. Vandaar dat het diepe indruk op me maakte, toen ik op een gegeven moment eindelijk de binnenzee tussen Afrika en Europa uitvoer en mijn intrede deed in al dat water tussen noord- en zuidpool. Te meer omdat het betrokken vaartuig een schat aan verhalen met zich meedroeg en zelfs een rol bleek te hebben gespeeld in mijn familie.
In 1946 werd namelijk in Vlissingen voor de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd het passagiersschip de Willem Ruys te water gelaten. In de jaren 1947-1958 voer dat in totaal 64 keer heen en weer tussen Nederland en Indonesië en onder de opvarenden bevond zich in die beginjaren ook mijn favoriete oom van vaderskant, lid van de strijdkrachten die de Nederlandse regering voor haar karretje spande in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog (1947-1949). Zo zie ik me nog met een heleboel mensen op de kade van IJmuiden staan (of op iemand z’n schouders zitten?), waar me gewezen werd naar wie ik moest zwaaien. En voel ik het kadootje dat hij voor me had meegenomen: een mooi beschilderde houten slang die je met één hand kon laten kronkelen.
Begin 1953 beleefde het schip, onderweg in de Rode Zee, een (nooit helemaal opgehelderde) aanvaring met een eveneens Nederlands passagiersschip van een andere rederij, De Oranje uit 1938. Beide schepen konden ondanks flinke schade hun reis voortzetten. Vijf jaar later werd de Willem Ruys verkocht aan een Italiaanse rederij en kreeg het een tweede leven als cruiseschip onder de naam Achille Lauro.
In 1985, dus in zijn nadagen, werd het een wereldster door de overval van een viertal Palestijnse kapers voor de kust van Alexandrië, waarbij een Amerikaanse passagier in een rolstoel om het leven kwam. De Achille Lauro zelf kwam met de schrik vrij en werd na enige tijd weer in de vaart gebracht.
In 1991 trok het opnieuw mijn aandacht, toen ik mijn vriendin had overgehaald om op een passende manier – per cruise – onze nogal onverhoedse zwangerschap te vieren. Voor mij was het de zoveelste keer dat ik het zeegat uitging, voor haar een maiden trip en voor het kind weliswaar geen zicht- maar wel hoorbare voorproef van de wijde wereld die hem te wachten stond.
Lekker rustig met de trein naar Genua, om ons in te schepen voor een rondreis door het westelijk deel van de Middellandse zee en voorbij Gibraltar naar stukken Spaans dan wel Portugees grondgebied midden in de oceaan.
Cádiz was de eerste Spaanse haven aan de Atlantische Oceaan waar we aanlegden en je als cruisepassagier moeiteloos vanaf de kade de oude binnenstad kon binnenwandelen. Geen wonder dat ik bijna twee jaar geleden – over land deze keer – juist daar terechtkwam, toen ik nog in alle ernst fantaseerde over Andalusië als mijn volgende bestemming na terugkeer uit de tropen.
Ook Madeira, inderdaad het land van liefde zon waar volgens Eddy Christiani het geluk op je wachtte, en het gebrandmerkte Lanzarote als tegenpool staan in mijn geheugen gegrift. Maar het beeld van die reis bij uitstek is en blijft toch de vrouw met donker krullend haar en een strak gespannen helblauw badpak, die van haar zesmaandenbuik geen geheim maakte.
Ruim drie jaar later brak op de Achille Lauro voor de kust van Somalië een felle brand uit en werden eerst honderden passagiers geëvacueerd, voordat ook de bemanning het voor gezien hield en de eerbiedwaardige grijsaard op eigen kracht naar zijn laatste rustplaats liet zinken.
Land in zicht!
Ook nu weer een verrassing. Bijna van het ene moment op het andere kan je uitzicht op zee totaal veranderen. De afgelopen dagen was het een kwestie van eerst alleen maar water zo ver je kijken kon en ‘even later’, uit het niets, een smalle strook land tussen water en lucht die zienderogen dikker werd. Meestal aan bakboord, want we voeren in het algemeen in zuidelijke richting.
In dit geval, deze zondagmiddag, ben ik helemaal de kluts kwijt. Ik wist dat we op weg waren naar Tanger en verkeerde de hele dag in de veronderstelling dat we in het uiterste zuidwesten van Portugal een kaap zouden ronden om vervolgens langs de Algarve richting Cádiz te koersen. Dus met de kustlijn van Portugal of in ieder geval Spanje in zicht.
Maar de zon is inmiddels verdwenen, het zicht sterk verminderd en nu er weer land opduikt – dichterbij dan ooit – ligt het niet aan bakboord maar recht voor ons uit. De contouren van bergachtig vasteland… Geen Europa, maar Afrika! Dus krijgen we straks pas de Spaanse overkant te zien, naarmate de haven van Tanger dichterbij komt.
Om niet weer een pleefiguur te slaan laat ik mijn reisleider op de brug met rust. Wait-and-see, zullen we maar zeggen. Wat maakt het uit, hoe laat we aankomen? Natuurlijk zou ik best weer eens in Tanger willen rondlopen, maar ik heb nog geen woord opgevangen over passagieren. Eerst maar eens afwachten, wanneer we in de haven terecht kunnen. Het zal wel dobberen worden. Per slot van rekening slaat Afrika nu de klok en dan is er altijd weer een volgende morgen.