“Hello hello, Johannes?”
Het is een Duits nummer, als ik het goed heb gezien. Maar wie weet in godsnaam dat ik me sinds enkele uren in Duitsland bevind? In het station van Osnabrück, of all places. En waar slaat Johannes op? Het is mijn tweede voornaam, ja. Maar wie mij kent weet toch zeker wat mijn gewone naam is.
Ik vertrouw het niet en besluit alsnog die naam voor me te houden.
“It’s me, who are you?”
“Johannes, are you Johannes?”
De zware stem, met een onmiskenbaar Oost-Europees accent, komt me volstrekt onbekend voor. Maar opeens gaat me een licht op.
“Yes yes, I am Johannes,” zeg ik gehaast, “but that is not my family name.”
“Are you in Hamburg?”
Er moet een verband zijn tussen de man en mijn schip. Het zou morgenochtend vroeg vertrekken, mailde het reisbureau. Daarom kon ik me vanavond al inschepen.
“No, but I am on my way.”
Zou er iets mis mee zijn of, nog erger, zou het feest niet doorgaan?
“You must come, we want to leave!”
Luid articulerend leg ik uit waar ik ben en dat de Deutsche Bahn voor de afwisseling vertraging heeft, maar daar heeft hij geen boodschap aan.
Voor de zekerheid roep ik al de namen in mijn paspoort om af te sluiten met: “I am really coming!”
Het is geen bevredigend einde, maar er stopte net een trein voor mijn neus die mijn volle aandacht verdient.
Tegen zessen sukkelt de vertraagde trein Hamburg Hauptbahnhof binnen. Hij gaat niet verder, maar ik ben er. Het moet nu heel raar lopen, wil ik niet op tijd komen.
Van een piekfijn station met heldere aanwijzingen voor gebrekkig zichtmensen is geen sprake en van een – dacht ik – internationaal nog altijd gangbare rij taxi’s, buiten aan de stoeprand, evenmin.
Ik sla het rondje vreemden de weg vragen over en ontdek op flinke afstand iets dat erop lijkt.
Bij het woord Eurogate haalt de eerste de beste chauffeur zijn schouders op en ook Hafen lijkt hem vreemd te zijn. Jezus, ook dat nog. Nooit iemand gezien die vervoer naar de haven nodig heeft? Heb vanuit de trein in de verte al havenhijskranen gezien. Moet ik soms bidden en smeken, of onderhandelen over de prijs? Straks krijg ik ook nog te horen dat ik contant moet betalen.
In overleg met collega’s laat hij me instappen. Een gezellig gesprek, zoals in al die leuke televisieprogramma’s, sla ik ook over. Maar het is wel, moet ik toegeven, een klere-eind en ik kan mijn ogen niet van de meter afhouden.
Slechts één keer neemt hij een verkeerde afslag en gelukkig blijkt mijn biljet van vijftig voldoende. Ik krijg zelfs met hem te doen, wanneer ik ben uitgestapt om de ingang van een afzichtelijk grijs gebouw op te sporen en hij achter mijn rug wordt uitgekafferd door een plotseling opgedoken official, omdat hij verkeerd geparkeerd staat.
Mijn hart komt pas echt tot rust, wanneer ik ten slotte op een massieve oranje achtersteven Alexander B zie staan en vervolgens, hoog boven me aan de reling, een eveneens oranje man met een witte helm gebaart naar een ijzeren loopplank.
Ik haal diep adem en let goed op waar ik mijn voeten zet tot ik met mijn handel voor hem sta: een bemanningslid van weinig woorden, ogen in een bleek gezicht die me nauwelijks aankijken, misschien niet meer nat achter de oren maar wel hartstikke jong.
Ik word verwacht, ziet hij in zijn papieren. Een zwarte collega met gele helm krijgt opdracht mijn bagage over te nemen en me naar mijn hut te brengen. Straks komt er iemand langs om me wegwijs te maken.
Duizend bommen en granaten, het is gelukt. Dus toch!
Het afgelopen jaar, toen ik de eerste volledige zomer na mijn besluit om me vanwege lichamelijke klachten opnieuw in Nederland te vestigen achter de rug had, moest ik denken aan de zeereizen per vrachtschip waaraan ik in de jaren tachtig verslingerd raakte.
De laatste keer dat ik er een maakte was al weer vijftien jaar geleden. Ik had daar een uitgesproken positieve herinnering aan en het leek me een goede manier om na alle ziekenhuisperikelen van de laatste jaren te peilen hoe ik er fysiek en mentaal aan toe was.
Het unieke reisbureautje in IJmuiden dat destijds in dergelijke reizen was gespecialiseerd bleek niet meer te bestaan en er was in Nederland niets voor in de plaats gekomen. Maar op het Internet trof ik twee nieuwkomers met een vergelijkbaar profiel: Langsamreisen in Berlijn en Cptn Zeppos in Antwerpen. Hebbes, dacht ik, gaan we doen.
Tot ik in tweede instantie, toen ik spijkers met koppen wilde slaan, door kreeg dat met name door de coronacrisis de spoeling veel dunner was geworden en het veel meer voeten in de aarde had om dit voor elkaar te krijgen. Met name de ontdekking dat ik mijn leeftijd tegen had was een klap in het gezicht. De reis waar mijn voorkeur naar uitging werd me om die reden onthouden en toen er één alternatief resteerde met de eis niet ouder dan 79, zei ik halsoverkop ja.
Bij herhaling heb ik me later afgevraagd, of ik het plan niet beter op mijn buik kon schrijven vanwege alle im- en complicaties. Maar naarmate me meer in de weg werd gelegd, prikkelde dat ook mijn eergevoel en werd het een laatste kans, een strijd die ik niet mocht verliezen, een uitdagende test, zelfs een generale repetitie voor mijn allerlaatste reis richting eeuwigheid, noem maar op.
Dit is geen hut, maar een penthouse. Ik heb nog nooit van mijn leven, in welk vaartuig dan ook, zoveel ruimte voor mezelf gehad. Een salon met kunstwerk aan de muur, vijfzits-hoekbank rond een tafelblad, ideaal om te werken want het eten vindt elders plaats, maar liefst drie patrijspoorten, een aan stuurboord en twee met zicht op het ruim tot aan de voorplecht, vaste vloerbedekking die sokken overbodig maakt, een open deur naar de slaapkamer met een kooi zo groot als een twijfelaar en toch lekker hard, zelfs voorzien van een opstaande rand zodat je er niet uit kunt vallen en in de hoek een badkamer met deur, douche en toilet. De verzameling elektronica – flatscreen-tv, dvd-speler, cd-cassette-radiocombinatie – op het dressoir spreekt me wat minder aan. Word al moe van de vraag hoe ik dat aan de praat moet krijgen. Laat maar eens zien dat je ook zonder kunt leven!
“Denk eraan dat er op het schip geen liften bestaan,” stond op de waslijst aan instructies voor mijn huisarts, die twee keer een verklaring omtrent mijn gezondheid moest invullen en ondertekenen, de eerste keer toen ik nog niet had betaald en de tweede keer een paar weken vóór de inscheping.
Dus ik natuurlijk meteen tellen, toen ik achter die boomlange Afrikaan met mijn bagage op zijn nek omhoog klauterde in de trappenschacht van het bouwwerk, dat uittorent boven het wateroppervlak, van het grondvlak beneden tussen de relingen tot de ‘brug’ helemaal boven, waar alle apparatuur staat om het schip te besturen. Eén lange trap en tien kortere van elk zes treden, want ik zit hier op het vijfde dek, twee trappen verwijderd van het bestuursdek.
In de jaren tachtig, toen ik en mijn vriendin – op haar instigatie want Den Haag vond zij geen stad om wortel te schieten – ons domicilie kozen op het Singel t.o. 76, waren het er slechts twee: een van vier of vijf treden van de wal naar de scheepsvloer, waar onze woonvertrekken zich bevonden, en een nog korter trapje van de slaapkamer naar de voormalige stuurhut, met zicht op de Haarlemmersluis waar Vincent van Gogh een van zijn vroegste werken schilderde.
Ik heb al het een en ander ingeruimd en wat ik nog aan eten bij me had opgemaakt, want de kok zal zijn keuken wel aan kant hebben. Zeker wat de maaltijden betreft gold op de schepen waarmee ik voer altijd een ijzeren regelmaat.
En een andere les die me bijstaat is dat je je als toerist in deze niche van de internationale reismarkt moet schikken, aanpassen, handelend optreden wanneer nodig maar vooral niet de klant-is-koning uithangen. Niemand zit op jou te wachten. Behalve letterlijk, zoals vanmiddag. Toen ik op dat station een schot voor de boeg kreeg, in het scheepsbelang. Jij zult naar onze pijpen moeten dansen, niet andersom!
Prompt gaat de deur naar het gangetje langzaam open en verschijnt een kortgeknipt middelbare-mannenhoofd in de opening. Die heeft me gebeld, hoor ik aan zijn stem. De First Mate, dus geen koksmaatje, en zijn naam is Viktor.
Hij vindt het best dat ik me al ben gaan installeren, maar wil me wel wijzen op een ander gastverblijf, om de hoek. Ik ben op deze reis de enige passagier, dus ik mag kiezen. Kan ook morgen nog. En neemt me mee naar de mess, weer al die trappen af, waar een tafel klaar staat voor mij alleen. Pak maar uit de koelkast wat je wilt, morgen krijg je van de tweede stuurman een rondgang.
Meer uit beleefdheid dan omdat ik rammel van de honger neem ik wat sneetjes van wat waarschijnlijk bruin brood moet voorstellen mee naar boven. Maar dat gaat regelrecht de koelkast in. Ik wil nog maar één ding: SLAAP.