Emigreren is geen fluitje van een cent, weet ik inmiddels. Maar reïntegreren na een emigratie, zeg maar voorgoed terugkeren in het eerder vermaledijde vader- en moederland, is een nog grotere tour de force.
Je hebt je destijds demonstratief uitgeschreven, in de trant van reken maar niet meer op mij, bent toen – nogal logisch – door het collectief thuisfront afgeschreven en dan sta je opeens weer op de stoep. Met een mond vol tanden en de handen in het haar.
Waar is het vervolg, heb je nog ergens recht op, wat moet je opnieuw bevechten, kun je dat wel, hoeveel tijd rest je nog? Het is zoeken en tasten, puinruimen, opbouwen, geloven, hopen, denken en voelen, alles tegelijk. En je bent vooral op zoek naar houvast, om van je verbrokkelde leven weer een geheel te maken waarin je je thuis voelt.
Zo onderkende ik goddank, die eerste dinsdag van november in de Van Nelle-fabriek te Rotterdam, een hele duidelijke rode draad die ontelbare ervaringen en gebeurtenissen met elkaar verbond en me ook nu nog perspectief bood. Ik had me namelijk op goed geluk ingeschreven voor een heuse Impact Event. Naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van Oikocredit, een particulier investeringsfonds waar ik in een grijs verleden een aardig kapitaaltje had weggezet, maar waarnaar ik al geruime niet meer had omgekeken.
Kende geen sterveling, maar zette mijn beste beentje voor en kreeg al gauw – de stortvloed aan data en ijverige medewerkers loog er niet om – de indruk dat hier met recht en reden werd feestgevierd. En, wat natuurlijk nog mooier was, dat ook ik trots mocht zijn op de bereikte resultaten en gunstige vooruitzichten.
Het was, realiseerde ik me, geen toeval geweest of opwelling die me ooit met mijn spaarcenten deze kant op had gestuurd. Een onderneming waar uitdrukkelijk de kapitaalbehoefte van mensen en gemeenschappen in ‘ontwikkelingslanden’ voorop werd gesteld. In tegenstelling tot de doorsnee kapitaalverschaffers in ‘ontwikkelde landen’, die primair zelf aan hun trekken willen komen. Schijt de duivel niet altijd op de grootste hoop?
Naarmate het event zich voor mij ontvouwde, kwam met name één boodschap bij me bovendrijven: geld dient ten dienste te staan van de mens en niet andersom. Alsof ik dat in de loop der jaren uit het oog had verloren. Of was ik ongemerkt van gedachten veranderd, had ik op een vreemde manier eieren voor mijn geld gekozen, me bij ‘de werkelijkheid’ neergelegd?
Ik keerde terug in de tijd en herinnerde me de universitaire lessen omtrent economie die ik in Amsterdam had opgestoken, zoals het dubieus theoretisch fundament van de wereldeconomie die de afgelopen eeuwen vanuit Europa was ontstaan en de implicaties van die economie voor de machtsverhoudingen tussen naties en het voortbestaan van de aarde.
Nog altijd stond me helder voor de geest welk economisch handboek (Samuelson) en welke professor (Jongman) in die jaren probeerde me het leerstuk van de free goods wijs te maken. Ik voelde aan mijn water dat er iets niet klopte met de gedachtengang van water, lucht en grond die in onbeperkte mate beschikbaar en dus gratis waren, maar ik was nog een groentje en vond geen gehoor met mijn vragen.
Zelfs toen in 1972 een groter en geleerder gezelschap dan ooit, verenigd in de Club van Rome, zijn rapport over ‘grenzen aan de groei’ had uitgebracht, hield de gevestigde financieel-economische orde haar roer recht en voerde ze allerlei drogredenen aan om op de oude weg voort te gaan. Tot op de dag van vandaag.
Los van die onstuitbare aandrift tot uitputting van de aarde, kreeg ik dankzij dezelfde universiteit ook oog voor de manier waarop ‘we’ eraan gewend waren roofbouw te plegen op mensen in andere landen. De Europese kolonisering van andermans land tot in de verste uithoeken van de aarde mocht dan haar langs tijd hebben gehad, in het verlengde daarvan was in de welvarende industrielanden het respect voor ‘universeel’ verklaarde mensenrechten in grondstoffenlanden ver te zoeken. ‘Ontwikkelingshulp’, later onder de eufemistische vlag ontwikkelingssamenwerking, was een doekje voor het bloeden, terwijl de scheve verhoudingen bleven voortbestaan.
Met al die kennis en inzichten was ik zelf aan de slag gegaan, toen Oikocredit nog in de steigers stond. Dus we waren ongeveer even lang bezig, op verschillende plaatsen en verschillende manieren maar met een zelfde doel voor ogen.
Dit laatste daagde me bij uitstek, toen tijdens de grootse plenaire zitting van de dag de hoofdeconoom van de Triodos Bank Hans Stegeman het woord voerde. Geboren in het jaar waarin de Club van Rome de wereld ondersteboven zette en gezien zijn combinatie van wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring in de bankenwereld de ideale persoon om een brug te slaan tussen mijn verleden en heden.
Hij was onlangs, in juni, aan de Erasmus gepromoveerd op het proefschrift Transforming Economics for Sustainability. Met het drastisch doel, begreep ik, het begrip duurzaamheid opnieuw uit te vinden en een eind te maken aan de talloze vooroordelen en misverstanden daaromtrent. Dat begrip zou volgens hem, kort gezegd, niet langer moeten worden opgevat als een rem op de economie, maar als de basis voor een nieuwe vorm van economische vooruitgang.
Want, stelde hij doodnuchter vast, mensen kunnen nu eenmaal niet de verleiding weerstaan om een slaatje te slaan uit iets dat voor het grijpen ligt. Als daar geen paal en perk aan wordt gesteld, is het hek van de dam. En is het over en uit met het héle economisch systeem. Dus een kwestie van kiezen of delen, de dood of de gladiolen.
En wéér moest ik denken aan iets van vroeger. Toen ik me ten tijde van het kabinet-Den Uyl als jonge ambtenaar in een bijgebouw van het ministerie van buitenlandse zaken, tegenover de achteringang van de Tweede Kamer, het hoofd brak over een kansrijke vertaling in het Nederlands van het buzzword sustainable.
Geef een reactie