Ere wie ere toekomt, denk ik dan, in een terugblik op de onthutsende rollercoaster die me deze zomer te beurt viel. En dan doel ik op het dagblad Trouw en in het bijzonder op de makers van de weekendbijlage die het afgelopen seizoen verrassend voor de dag kwamen met een nieuwe rubriek over het liefdesleven van 70-plussers.
Als ingezetene van het openbaar lichaam Bonaire had ik gelukkig het traumatisch coronadrama in Europa niet zo actief meegemaakt, maar er voldoende van meegekregen om te beseffen dat het mededogen met ‘kwetsbare ouderen’ toen nogal te wensen overliet. Vandaar dat ik geen hoge verwachtingen koesterde, toen ik me twee jaar geleden genoodzaakt zag hier opnieuw mijn draai te vinden.
Ouderen bleken sowieso in het verdomhoekje te zitten, met bij uitstek de babyboomers (geboren tussen 1946 en 1964) als kop van Jut. Dus wie nog ouder was kon het helemáál schudden. Het was dan ook een heuse ontdekking, toen een degelijk blad als Trouw zo maar ineens niet alleen het fenomeen contactadvertentie – uit de glorietijd van de papieren media – nieuw leven inblies, maar ook ‘lezers op zoek naar de liefde’ opriep zich te laten interviewen en mét hun foto uit de anonimiteit te treden.
Het laatste sprak niet zo tot mijn verbeelding, maar een (gratis!) tekst van maximaal 40 woorden in een strakke kolom van vijf per editie des te meer. Ik moest wel even geduld hebben, werd me vervolgens meegedeeld, want er waren talloze wachtenden vóór mij. Maar weken later, toen ik er nauwelijks – shit happens – meer op rekende en ik de krant van het voorbije weekend niet eens in huis had gehaald, kreeg ik het eerste signaal dat mijn annonce wel degelijk publiek gevonden had.
Twee dagen later zat ik in de Haarlemmerhout voor de eerste fysieke ontmoeting en al gauw nadien met de handen in het haar, omdat ik op een slopende partij simultaanschaken volstrekt niet was voorbereid. Achteraf gezien was ik blij dat de eerste kansnemer binnen drie kwartier de eer aan zichzelf hield met een ’je bent mijn type niet’, want de volgende gegadigden hebben me heel wat langer beziggehouden. Maar het was zomer, had de tijd aan mezelf, wilde iedereen serieus nemen, geen mensen over één kam scheren en nam me al doende voor niet domweg te gaan voor de hoofdprijs, maar ook te genieten van het proces.
Zo toog ik opgewekt weer eens naar de good old Bijlmer voor een gesprek op een bankje aan de Gaasperplas, stortte ik me bij het station te Nijmegen spontaan in de armen van weer iemand anders die me meenam naar de Ooijpolder, zocht ik me een ongeluk op het station Naarden-Bussum omdat een B&B-houder vanwege een recente operatie in haar auto bleef zitten, recipieerde een schatrijke ex-hoteleigenaar in een chic restaurant waar ik de helft van de rekening mocht betalen en vond ik mezelf op een hittegolfdag terug in een strandtent te Zandvoort met een gesprekspartner die er van te voren helaas niet bij had stilgestaan dat we daar in zee verkoeling konden zoeken.
Kortom, ik kon er geen genoeg van krijgen, nog afgezien van respondenten in Drente en op vakantie in het buitenland die ik vooralsnog op afstand hield om dat proces niet te overhaasten.
Tot ik op wonderbaarlijke wijze de afzender met een moeilijk te onthouden achternaam terugvond, die een keer op mijn scherm was verschenen en nergens leek te zijn opgeslagen. Juist die persoon ontpopte zich vervolgens als de allereerste die me aan de telefoon voorstelde bij haar thuis nader kennis te maken en voor wie het nogal wiedes was dat ze me kwam afhalen van het station.
Het voelde al in eerste instantie als een warm bad en ik hoefde na aankomst slechts even rond te kijken om te concluderen dat de bewoners van dit huis iets met Afrika hadden. En ja hoor: na hun afstuderen vijf jaar in het binnenland van Ghana gewerkt, zoals ik drie jaar in Oost-Afrika en omstreken, ongeveer in dezelfde tijd. Het kon gewoon niet waar zijn: thuiskomen bij mensen die je niet eerder hebt gezien.
Die zelfde week in juli had ik nóg een date, die ik heb laten doorgaan om de betrokkene niet teleur te stellen, al voelde ik op mijn klompen dat ik – god zij dank, eindelijk – mijn doel had bereikt. Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht! Toch zette ik mijn vrijgevochten leventje nog even voort, alsof ik de gedachte dat het door mijn eigen toedoen helemaal op zijn kop zou komen te staan nog niet aankon.
Op 2 augustus ten slotte was het zo ver en toog ik voor de tweede maal naar het huis met de heerlijke tuin in dat godvergeten polderdorp onder de rook van Schiphol. Vervuld van overmoed in de trant van o, dat vind ik wel, dus met een eindeloze omweg om de eenvoudige reden dat de hedendaagse doorsnee omstander (die ik onderweg te hulp riep) zich niet kan voorstellen hoe een fietser erin slaagt zich van A naar B te verplaatsen.
Maar de meeste knelpunten en valkuilen was ik later gauw de baas. Bovendien had het wel wat, zo’n extra inspanning in het kader van de onderlinge toenadering van twee mensen met een karrenvracht aan kennis, ervaring en gevoelens die proberen samen op te trekken voor zolang hun nog tijd van leven is gegund.
Liefde kun je leren, telkens weer. Maar het gaat niet vanzelf en in deze levensfase kun je er beter geen gras over laten groeien. Dus zijn we na de nodige reisjes over en weer meteen het diepe in gesprongen, op een als vanouds betoverend Waddeneiland. De wittebroodsweken in vier dagen…
En teruggekeerd in de ontnuchterende Randstad met de prangende vraag: Hoe Hou ik Dit Vast? Met dank voor eeuwig aan Bente & BLØF.
Geef een reactie