Nee, hasj is aan mij niet besteed. Het lijkt hier de Zeedijk wel, vóór het tijdperk van de coffeeshops. Die zullen ze hier wel niet hebben, dus dealers moeten nog steeds op straat hun slag slaan.
“Hotel, Deutsch, English, hasjiesj…”
Ik heb het één keer geprobeerd, toen ik moest draaien op een verjaardag. Alsof er een gas bij me werd ingespoten, steeg direct naar mijn kop, kon geen plaat meer vasthouden. Eens en nooit weer.
De vorige, een jongen met een geel T-shirt zonder mouwen, was al voorbij voor ik hem kon aankijken. Maar deze…
Draagt een djellaba, moet heel wat ouder zijn. Spreekt inderdaad Engels, weet waar die camping is en wil me er best heen brengen. Met een stadsbus, hij betaalt, en zodra mijn tentje staat wil hij me de stad laten zien. Althans een plek in de buurt, op een kleurrijk begroeide helling met uitzicht op zee in de verte en kleine terrassen waar mensen het zich op grote rietmatten gemakkelijk maken. Een plek om met je meisje heen te gaan, maar dat is hier geloof ik niet de bedoeling.
De man laat glazen thee komen, met van die groene blaadjes, en vraagt of ik shag bij me heb en vloetjes. Dat is hij van Hollanders gewend, zegt hij. Nou nee, maar wel sigaretten, met filter. Ach, waarom ook niet, een siësta kan ik best gebruiken.
Ik strek me uit en laat hem begaan. Maar al gauw word ik aangestoten en zie ik een brandende ‘sigaret’ pal voor me. Het aanbod afwijzen is geen optie, inhaleren onomkeerbaar. Achter mijn oren en in mijn nek begint het te gloeien, alsof iemand er een dot warme watten tegen aandrukt. Om me heen zie ik nog wel wat ik net zag, maar het lijkt niet meer tot me door te dringen wát het precies is. Doe je ogen dicht en probeer je te ontspannen…
“Are you OK?” zegt ergens een stem. En een tijdje later: “Hoeveel wil je hebben?” Tot drie keer toe. Hebben? Ja, hebben, dus kopen, honderd gram, twee honderd, zeg het maar! Of heb je liever hasj?” En nóg een tijdje later: “Hoeveel geld heb je bij je?”
Ik doe een greep naar de portefeuille om mijn nek, waarin ik bij het wisselen in de haven het Marokkaans geld gestoken heb, en begin hardop te tellen. “Je hoeft niet per se met geld te betalen, zoiets is ook goed.”
Hij raakt mijn pols aan: het cadeau van mijn ouders voor mijn verjaardag! Ein-de-lijk gaat me een licht op: hij wil iets van mij en probeert me wijs te maken dat ik iets van hem wil. Dat laat ik toch niet over mijn kant gaan, maar hoe?
“Ik weet het goed gemaakt,” zegt de man die zijn ongeduld begint te verliezen,“ik ga wat voor je halen, honderd gram of zo, dan rekenen we af, jij wacht hier!”
Ik mompel nog iets van het is alleen maar voor mezelf, heb genoeg aan een paar gram, maar hij is al verdwenen. Hoe meer je spartelt, hoe strakker de greep. Doe je ogen maar weer dicht. Even niets weten, niets denken, niets voelen.
Langzaam kom ik tot bezinning, maar voordat ik aan handelen toe ben is hij weer terug. Triomfantelijk zwaait hij twee zakjes voor mijn ogen heen en weer en propt ze in mijn tas met de woorden good stuff, special price, vijf honderd dirham of, wijzend naar mijn pols, drie honderd plus dat ding daar.
Plotsklaps is de maat vol. In één beweging sta ik recht, haal ik een van de zakjes te voorschijn en smijt het op de mat, met twee biljetten van honderd erachteraan. Hij probeert me nog omlaag te trekken, maar nu ben ik de baas. Zonder het op een lopen te zetten – mijn eer te na, mijn oren wijd open – maak ik me uit de voeten. Het is snel donker aan het worden, gelukkig zie ik nog – hogerop, niet al te ver – de stenen poort waarlangs we zijn binnengekomen.
Eenmaal daardoorheen haal ik opgelucht adem en sla ik een willekeurig straatje in op zoek naar iemand die me de weg kan wijzen terug naar de camping, maar naar het schijnt ligt deze hele buurt al op één oor. Tot ik op goed geluk aankom op een plein, waar ik in het licht van een lantaarnpaal een man in uniform zie staan. Zou die mij ook hebben gezien?
Hij komt, geloof ik, op mij af. Dan moet ik niet een heel andere kant op lopen, want dat wekt argwaan. Het beste is een beetje afstand houden, zodat ik als toevallige voorbijganger een bonsoir kan laten horen. Maar hij is me voor en vraagt, niet onvriendelijk maar toch:
“Waar komt u vandaan?”
Een schreeuw, ik word wakker van mijn eigen stem. En de hevige pijn in mijn linkerhand, bekneld tussen mijn dij en de opstaande houten rand van de kooi. Wat is dat voor lawaai? Als het een levend wezen was, zou je het stampvoeten kunnen noemen: driftig en onbesuisd, aan een stuk door. Eigenlijk zou ik op moeten staan, paracetamol voor die pols zien te vinden, maar ben bang dat ik tegen de vlakte ga.
Wat heeft dit te betekenen? Het is bijna twee uur, dus niet meer dan een paar uur geslapen. Een plotselinge storm? De zee die zich op onverklaarbare wijze ontpopt als een bloeddorstig monster? Het ontbreekt er nog maar aan dat we het kortkortkort…lang te horen krijgen en ons haastig met vest en toebehoren moeten melden op de afgesproken plek aan dek.
Het waren ‘de golven’, zegt de hoofdmachinist in de vroege ochtend, op zijn vaste plaats in de mess. Als het nachtelijk ongemak hier sporen van vernieling heeft achtergelaten, moet Ricardo ze grondig hebben weggewerkt, zodat je als getuige niet meer kunt geloven dat je zo in de rats hebt gezeten. Op vergelijkbare wijze zijn hersens in staat korte metten te maken met nachtmerries, met het gevolg dat je er – eenmaal goed wakker – geen last meer van hebt.
Volgens de man aan boord die bij uitstek dit soort dingen weten kan, heerst in de oceaan een heimelijke dynamiek van stromingen, die zeevarenden de stuipen op het lijf kan jagen. Ook als je niet vaart en min of meer stilligt, zoals de afgelopen nacht blijkbaar het geval was.
Inmiddels is voor iedereen komen vast te staan dat we vandaag opnieuw in de haven van Tanger worden verwacht. Al was er om kwart voor negen aan stuurboord nog geen land te zien.
Sindsdien varen we wel, maar het gaat niet van harte. Pas halverwege de middag werd nog een tandje bijgezet, al kan dat ook schijn zijn geweest vanwege een flinke tegenwind. Witte koppen op de golven!
Het zal me overigens een zorg zijn, want ‘Tanger’ als een nog deze reis te verschalken prooi heb ik nu wel definitief uit het hoofd gezet. Wat dat betreft was die droom van de afgelopen nacht, als waarschuwing, duidelijk genoeg.