Al vóór zevenen klaarwakker. Onnodig vroeg. Kan allerlei redenen bedenken, van het zware avondmaal tot de onstuimige Golf van Biskaje die de hele nacht van geen ophouden wist. Maar misschien was het gewoon de zonsopgang, die me wilde verrassen.
Zonsondergangen hebben me mijn leven lang geboeid, soms uren lang en zelfs tot kleumens toe. Deze reis heb ik er ook al enkele ar uitgezeten dan wel -gestaan. Zonsopgangen daarentegen waren zeldzaam. Ik geloof niet dat ik er ooit de wekker voor heb gezet, dus die zijn geen verschijnsel geworden om intens van te genieten. Tenzij ik reikhalzend uitzag naar het einde van een bepaalde nacht en dan was het meer de proef op de som dan een esthetisch genoegen.
Zo voel ik me nóg aan de reling staan op een moeilijk te omschrijven schip, waar ik me ruim vijftien jaar geleden had ingescheept om de oversteek van Zanzibar naar Pemba te maken. Mèt twee kinderen, die ver van huis graag geloofden dat ze hun vader blind konden vertrouwen.
In het donker aan de kade, met de buitenverlichting van de brug aan, leek het wel wat en de eersteklasruimte op het hoofddek met slaapstoelen en een aircozuil was ook niet verkeerd. Maar toen we eenmaal, uren later, in het beruchte Channel tussen het vasteland en de eilanden waren aangekomen, ontpopte het zich als een stampend monster dat slechts was voorbestemd om met man en muis te vergaan.
Omdat het gevaar van buiten leek te komen, kon ik mijn reisgenoten er niet van overtuigen dat frisse lucht in het gangboord het beste middel was om misselijkheid en kokhalzen te bedwingen. Tot bij de zoveelste schok de aircozuil het begaf, pal achter onze mooie slaapstoelen, en de bemanning te beroerd was om even te komen kijken.
Nooit heb ik zo vurig verlangd naar het eerste sprankje daglicht aan de horizon als daar. Te meer omdat ik op een gegeven moment sterk de indruk kreeg dat we er allang waren, maar nog niet konden of mochten aanmeren.
Sinds die nacht meen ik ook te weten dat de zon nooit zo mooi opgaat als hij is ondergegaan. De kleuren zijn anders, het rechtstreeks licht harder, altijd gedoe met wegtrekkende of hardnekkig op de horizon rustende wolken, kortom nooit kijkt hij bedachtzaam over de rand – is de kust vrij? – om zich vervolgens schaterlachend op te drukken en aan zijn kromme gang langs de hemel te beginnen.
Zo gaat het hier nu ook. Op de grens van de horizon schuiven wolken van allerlei aard langs en over elkaar heen. De zonnestralen erachter vandaan geven aan waar hij zich ongeveer schuilhoudt, maar je ziet hem slechts af en toe een beetje en zelden helemaal. Tot hij al een heel eind op weg is en dan is nauwelijks sprake meer van ‘opgang’.
Nee, dan kijk ik liever door een andere patrijspoort, over de berg containers heen, naar de voorplecht. Land in zicht!!
“Ja, die eilanden zijn Spaans grondgebied en dan is Vigo niet ver meer,” weet Sergey de boordwerktuigkundige te vertellen. Hij heeft zijn ontbijt al achter de kiezen en loopt naar de uitgang, wanneer ik vraag of onze eerste en enige Spaanse bestemming al in zicht is. Of ik daar wil passagieren, vraagt hij.
“Reken maar, ik moet nodig worden gelucht.”
Hij herkent het gevoel van opgesloten zitten en geeft te kennen dat hij een keertje met me zou willen doorpraten. Tuurlijk, graag zelfs. Vanavond, stel ik voor.
Op de terugweg neem ik nog een kijkje op de brug. Sergey zal het wel bij het rechte eind hebben, maar voor de details moet je daar zijn. Opnieuw tref ik de master himself, in z’n eentje. Inderdaad, we zijn in Spanje aangekomen. Maar een stad of haven moet ik me voorstellen achter gindse heuvels en hoewel we in de beschutting van deze baai het enige schip zijn, heeft hij nog geen afspraak met een loods.
Even heb ik overwogen mijn nieuwe boek, Alkibiades, mee te nemen naar buiten. De ligplaats tussen de bergachtige groene eilandjes om ons heen heeft alles in zich waarom ik al bij de eerste kennismaking in 1965 mijn hart verpandde aan het Middellandse Zeegebied. Dit is voor mij thuiskomen, al is de Straat van Gibraltar nog heel wat zeemijlen gaans.
Maar het is van tweeën één: of ik daal als een doorgewinterde cruisetoerist met de geëigende badhanddoek af naar het hoofddek en spring de zee in of ik ontruim het tafelblad in mijn zitkamer, nestel me op de bank, onder de patrijspoort zodat ik niet naar buiten kan kijken, en ga aan de slag. Dan ligt de tweede optie toch het meest voor de hand.
Eerlijk gezegd was de keus van dit boek als tijdverdrijf nauwelijks doordacht. Ik kan me niet eens één degelijke, zeg maar informatieve én motiverende, recensie herinneren. Ik had zijn Grand Hotel Europa met veel plezier gelezen en gezien mijn verleden als gymnasiast durfde ik een roman over de Griekse oudheid best aan.
Pas vanmorgen drong goed tot me door wat ik onder handen had: niet één maar twaalf boeken van in totaal meer dan 761 bladzijden in een weliswaar mooie en prima gedrukte maar nogal kleine schreefletter, aangevuld met zes bijlagen – in een nog kleiner lettertype – van bij elkaar 168 bladzijden.
Ik wist niet eens dat Melissa, de titel van het voorwoord, een plaatsnaam was. Daarvoor moest ik te rade gaan bij de schitterende landkaart van Sicilië in het westen tot Cappadocië in het oosten, afgedrukt op de binnenkanten van het boek.
Ja, daar stond het, midden in wat later Klein-Azië ofwel Anatolië is gaan heten. Op dat moment, toen ik die kaart doorkruiste, sloeg denk ik de startmotor aan en werd al wat ik vroeger had opgeslagen aan kennis, beelden en gevoelens over dat scharnier in onze collectieve geschiedenis gemobiliseerd om me te helpen deze klus te klaren en er zoveel mogelijk plezier aan te beleven.
Inmiddels ben ik halverwege het eerste boek. Dat wil zeggen het eerste boek van de zo genoemde autobiografie die de politicus, staatsman en legeraanvoerder Alkibiades, geboren in het jaar 450 voor Christus, heeft geschreven om zijn doen en laten te verklaren én te rechtvaardigen jegens zijn stadgenoten in Athene. Dus de Pfeijffer is in diens schoenen gaan staan om ons uit de doeken te doen wie Alkibades was en wat zich in diens leven zoal heeft afgespeeld. Dat was wel even wennen.
Ik lees geen ik-verhaal dat een tijdgenoot van me heeft verzonnen maar een verhaal van een mij onbekende man even ver weg als lang geleden over zichzelf heeft. Hoe knap en overtuigend de beschrijvingen ook zijn, ik blijf me afvragen hoe die Nederlandse schrijver dat allemaal te weten is gekomen en op papier heeft kunnen krijgen. Vandaar dat ik me te pletter zoek op genoemde landkaart en in de bijlagen. Thuis had ik daar nooit de tijd voor kunnen vinden, maar hier heb ik álle tijd en hoe dieper ik in het verhaal doordring, hoe meer ik dáár ben in plaats van hier.
Eigenlijk is de overgang te groot, van een bijna twee en een half duizend jaar geleden ‘wereld’ die een derde van de Middellandse Zee omvat naar de officiersmess van een doorsnee containerschip in een met grove steken in elkaar gezet mondiaal geheel anno 2024. Maar afspraak is afspraak en Sergey is me niet vergeten.
Zodra hij klaar is met eten op zijn vaste plaats, komt hij tegenover me zitten. Als hij liever ergens anders zou willen praten, had hij dat allang gezegd. Wat dat betreft ben ik nog steeds geneigd om me, gedwee en volgzaam, als gast op te stellen.
Hij toont om te beginnen vooral interesse in wat ik doe voor de kost en lijkt enigszins teleurgesteld, wanneer ik hem meedeel dat ik al jaren niet meer actief ben op de arbeidsmarkt in mijn land. Dat had hij kennelijk niet achter me gezocht of hij kan zich daar weinig bij voorstellen.
Ik probeer nog zijn aandacht te wekken voor het werk dat ik mezelf de afgelopen jaren heb verschaft en de emigratie die daarmee samenhing, maar dat helpt niet echt. Dus stuur ik aan op de actualiteit. Maar dat had ik beter niet kunnen doen. Het sprookje over Oekraīne en Rusland als één historisch geheel en dat niet zij, de Russen, maar wij verkeerd zijn voorgelicht en zo voort, geloof ik wel. Morgen zien we elkaar weer.
Eén reactie op “Alex. B-11”
With a focus on precision and reliability, BWER offers state-of-the-art weighbridge systems to Iraq’s industries, meeting international standards and supporting operational efficiency.