Nou, mooi niet. Rotterdam houdt zich voorlopig schuil in de grijze grauwe verte.
Bij het ontwaken, al voor ik de gordijntjes openschoof, voelde ik dat het schip zich anders gedroeg en anders klonk, zich inhield. Maar ik kon geen oorzaak bedenken. Tot ik aan de achterkant het bruisende spoor miste, dat de vorige dag continu te zien was geweest. De vaart was eruit, het bewoog nog wel en maakte ook geluid, maar het ging geen kant meer op.
De Chief Engineer ofwel onze machinist is de enige officier die ik beneden aantref, in de mess. En omdat hij me vertrouwen inboezemde bij de kennismaking, durf ik hem wel te vragen wat er aan de hand is.
“Klopt ja’’, is zijn commentaar, “het drijft gewoon. Komt heus wel vaker voor.”
Ik probeer me te redden en mompel, meer voor mezelf dan voor hem, dat we dus voor anker zijn gegaan. Een uitdrukking die me nog net op tijd te binnen schoot. Maar het leed was al geschied: ik had geen dommere vraag kunnen stellen.
Mijn geheugen moet dat in de loop der jaren hebben verdrongen, want hoe vaak heb ik dat niet eerder gezien? Al een eeuwigheid geleden, toen ik als correspondent in Dar es Salaam (Tanzania) was gaan wonen en een voorlopig onderdak had gevonden bij een Nederlands stel in de buitenwijk Oysterbay. Op enkele minuten lopen van een baai waar je dagelijks buitengaats heel wat schepen zag liggen, in afwachting van een plaats in de haven. Later, begin 1976, toen ik getrouwd was en mijn correspondentschap had beëindigd, zag ik die baai terug van de andere kant, als opvarende van het Indiaas passagiersschip op onze huwelijksreis van Mombasa (Kenia) naar Bombay.
Dar es Salaam was de eerste haven die we aandeden en de beloning voor het wachten was onvergetelijk. De natuurlijke toegang tot de haven was namelijk zo smal dat ons schip alleen bij hoog water en uiterst langzaam kon binnenlopen. Dus je kon verkopers op de lokale vismarkt herkennen en bekenden aanspreken die op de pont stonden te wachten.
Om mijn vraag te verdoezelen maak ik van de gelegenheid gebruik om voor te stellen dat hij me een keer zijn machinekamer zou laten zien. Niet dat ik daar veel verstand van heb, maar ik zit niet gauw om vragen verlegen en zo’n bezoek kan de verstandhouding alleen maar ten goede komen.
Moet je mij nou zien zitten, in mijn dooie eentje. For guests only. Bij een dressoir met een paar zielige planten en een televisietoestel dat zijn beelden vertoont aan mijn messgezellen aan de twee andere tafels, die geen flauw idee hebben van het NOS Journaal. Hoe verzin je zoiets?
In de middag zijn er nog altijd geen tekenen van leven in de brouwerij. Het domweg drijven op de allerminst woelige baren schijnt niemand te deren. Het laatste ligt me, merk ik, zwaarder op de maag dan het eerste. Alsof ik anderen nodig heb om met me mee te lijden en ik zou willen dat het andersom ook gold.
Aanvankelijk probeerde ik er nog een grap van te maken. Zo liet ik een vriend in Delft weten dat hij naar me kon zwaaien, als hij op zijn tenen ging staan. Prompt reageerde die met: “Scheveningen, bedoel je.” Als een boemerang: wij op de wal weten beter waar jullie uithangen dan jullie zelf.
Inmiddels is dat beetje communicatie ook weggevallen. Wifi en internet zijn een lot in de loterij geworden. Alleen daarom al moet ik naar die haven, kan me niet schelen welke. Dan wordt alles weer gewoon, net als thuis.
Het heeft even geduurd, maar er komt licht in de duisternis. Als ik maar stop met zeiken over wat ik niet heb en wat ik niet kan. Ik moet het omdraaien: wat heeft dit schip en – dat vooral – deze twintig vierkante meter privéruimte me wél te bieden?
Ik heb toch niet voor niets weken van tevoren mijn zoon bezworen dat hij twee dikke pillen voor mij apart zou houden: Elon Musk en Alkibiades. Als verkapte kluizenaar moest ik daar toch een heel eind mee kunnen komen.
Al had ik mijn twijfels over Musk. Laat ik daar dan maar mee beginnen, ook goed voor mijn Engels. Als het tegenvalt, heb ik altijd nog Pfeijffer en zijn klassieke Grieken achter de hand, als troost.
Ik ben nog niet verder dan de Proloog, maar ik weet nu al zeker dat ik dit ga uitlezen. En niet alleen omdat die zoon van me al jaren een uitgesproken voorkeur aan de dag legt voor dikke biografieën van beroemdheden en ik dat beter wil begrijpen. Nog 95 hoofdstukken te gaan…
Ik wist niet eens dat Musk in Zuid-Afrika was geboren en getogen. In de jaren tachtig, toen de apartheidsstaat op zijn laatste benen liep en ik daar persona non grata was. Kan me voorstellen dat dat geen zachtzinnige leerschool is geweest. En dan later, nota bene in de VS, op relatief jonge leeftijd uitgroeien tot rijkste man op aarde. Petje af.
Een grotere tegenstelling tussen zijn leven en het mijne is bijna niet denkbaar. Nog afgezien van het generatieverschil. Als ik zie op welke terreinen hij de afgelopen jaren een stempel heeft gedrukt, wordt me in een klap duidelijk dat ik niet alleen nauwelijks moeite heb gedaan om me in zijn wereld te verdiepen, maar er ook fysiek afstand van heb genomen door eind 2014 te emigreren naar Suriname. Of all places.
Ga maar na: de particuliere ruimtevaart met speciale aandacht voor inter-planetair verkeer, elektrische en zelfsturende vervoermiddelen, interactie tussen mens en robot, sociale media met Twitter in het bijzonder. Terwijl hij daar cumulatief de sterren van de hemel speelde, stelde ik me tevreden met een doorstart van nogal persoonlijke aard in een uithoek van de tropen.
De cognitieve achterstand die ik tijdens mijn splendid isolation heb opgelopen haal ik natuurlijk nooit meer in en het zou ook niet logisch zijn daarnaar te streven. Maar ik kan me ten minste voornemen een bescheiden inhaalslag te maken. Al was het maar om de status van wereldburger waar ik lange tijd prat op ging nieuw leven in te blazen. En dan is dit boek best een goed begin.