Het was drie jaar geleden niet de eerste keer dat de winnaar van de Nobelprijs voor literatuur voor mij uit de lucht kwam vallen. Maar niet eerder raakte ik spoorslags gemotiveerd om met het werk van de gelauwerde kennis te maken.
Abdulrazak Gurnah… De naam zei me niets, het geboortejaar (1948) resoneerde al iets meer, maar bij zijn geboorteplaats (Zanzibar) begon een heel symfonieorkest te spelen. Er schoot me slechts één hedendaagse beroemdheid te binnen met dezelfde achtergrond: Freddie Mercury. Maar ik had nooit de smaak van Queen of hun leadzanger te pakken gekregen.
Een schrijver daarentegen, die op zo’n hoog niveau waardering oogstte en oud genoeg was om het proces van dekolonisatie in Afrika aan den lijve te hebben ondervonden, nota bene aan de oostkust waaraan ik in de jaren zeventig mijn hart had verpand. Daar moest ik het mijne van weten.
Ik woonde toen nog op Bonaire en de kans dat een plaatsgenoot het nieuws over de prijs had opgevangen en met werk van de winnaar voor de dag zou komen, was zo klein dat ik er niet naar op zoek hoefde te gaan. Navraag in het Europees deel van het koninkrijk leverde ook bar weinig op. Zelfs verwoede lezers hadden nooit van hem gehoord, zijn boeken waren niet eens vertaald en originele versies waren in herdruk.
Maar er was één lichtpuntje: mijn dochter had een reis naar Tanzania gepland om haar vriend te laten kennismaken met mijn tweede vaderland, waar zij zelf in het kader van haar opvoeding al heel wat schreden had gezet. Zij zouden daar ongetwijfeld een voldoende gesorteerde boekwinkel kunnen vinden. En ja hoor, nog het zelfde jaar kwamen zij thuis mét een boek van Gurnah.
Een betrekkelijk recente roman (2011), die zich in Engeland afspeelde en waarin ik slechts met veel fantasie Afrika als een stip in het verleden van een van de karakters kon vermoeden. Met als gevolg dat de schrijver bij mij op de achtergrond raakte en pas onlangs, onverwacht, weer naar voren trad. In een Amsterdamse huiskamer, waar mijn oog viel op paradise.
Een aanmerkelijk ouder boek (1994), waarvan ik al gauw begreep dat Afrika deze keer wél de plaats van handeling was. En alsof ik moed moest verzamelen, liet ik het thuis nog een tijdje liggen tot het juiste moment gekomen was.
Mijn allereerste bezoek aan Zanzibar, in 1973, was een voltreffer. De korte maar heftige revolutie die een eind had gemaakt aan het sultanaat was nog geen decennium geleden en de man die vervolgens president was geworden, Karume, en een volksrepubliek naar communistisch voorbeeld had uitgeroepen, was het afgelopen jaar vermoord. Dus ik trof een samenleving aan die in de loop der eeuwen al heel wat machthebbers had meegemaakt en nu wéér op een kruispunt stond.
Inmiddels wist ik in Dar es Salaam enigszins hoe de hazen liepen, maar vanwege de politieke situatie betekende dit naburige eiland opnieuw beginnen in het kwadraat. Toch klikte het op een wonderbaarlijke manier. Alleen al de oude binnenstad, waar ik op goed geluk een hotelletje gevonden had. Met de natuurlijke haven die al zo lang de aantrekkingskracht van het eiland had bepaald en de sporen van talloze culturen vertoonde. Dagen lang keek ik mijn ogen uit en wist ik niet wat me overkwam.
Er stond me toen in Afrika – mijn nieuwe broodwinning – van alles en nog wat te wachten, maar Zanzibar bleef me trekken en heeft er ook toe geleid dat ik steeds meer verwante eilanden en plaatsen op het vasteland verkende, zodat de hele Swahilikust – van Lamu tot Beira – mijn geliefde buitenland werd.
Dat ‘buitenland’ heb ik de afgelopen weken op een fenomenale wijze teruggevonden bij Gurnah. Het verhaal speelde zich wel af in een heel andere tijd, omstreeks de voorbije eeuwwisseling, maar de herkenning was zo sterk dat het een spannende voorgeschiedenis werd van mijn eigen belevenissen en de mensen die daarin een rol speelden.
Yusuf, een jongen van elf die door zijn vader – een berooide dorpswinkelier – werd meegegeven aan een welgestelde koopman als onderpand voor uitstaande schulden. Het was hem een raadsel waarom hij plotseling op reis moest met de man die hij gewend was Oom te noemen, nota bene met de trein helemaal naar de stad. Hij zou zijn ouders nooit meer terugzien en hoewel gevoelens van heimwee en eenzaamheid hem niet vreemd bleken, ontwikkelde hij al gauw het besef dat hij zich maar moest schikken en er het beste van maken.
Via de blik van Yusuf kom je als lezer terecht in het alledaagse leven van de bevolking van een stad aan genoemde kust, waar formeel een Europese mogendheid de baas is maar alles zijn eigen gang gaat volgens regels, waarden en gewoonten die het resultaat zijn van eeuwen. En naarmate hij de weg van kind en puber naar volwassenheid aflegt, wordt zijn gevoelsleven rijker en sterker. En komt ook de samenleving waar hij deel van uitmaakt steeds beter uit de verf.
Als hij dan, op de allerlaatste bladzijde, uitvliegt als een vlinder, is je diepste wens dat hij van lijfeigene vrij man geworden is. Maar is een andere uitleg ook mogelijk.